dat als zoodanig beschouwd de actie niet ontvankelijk is, zoolang de verleende korting niet door dezelfde of eene hoogere administratieve autoriteit weder is opgeheven, daar toch, zoolang die korting formeel blijft bestaan, de uitbetaling van het volle pensioen niet kan plaats hebben noch worden gevorderd;

dat, al kan de rechter, in strijd met de door den Directeur van Finantiën binnen den kring zijner bevoegdheid op het pensioen van eenen ambtenaar bevolen inhouding, de volle uitbetaling daarvan bevelen — des wel uitdrukkelijk neen — dan toch in allen gevalle van eene veroordeeling daartoe slechts sprake zoude kunnen zijn, wanneer de inhouding ten onrechte, d. i. voor eene niet bestaande schuld ware bevolen;

dat nu in casu niet alleen wel degelijk eene wettige schuld van eischer aan den Lande bestaat, maar zelfs krachtens uitdrukkelijke wetsbepaling (art. 49 al. 4 Staatsblad 1831 no. 71) het onderzoek naar de validiteit dier schuld aan de rechterlijke macht ten eenenmale is onttrokken;

dat toch eischer als gewezen secretaris tevens algemeen ontvanger van 's Lands kas te Banjoemaas bij besluit der Algemeene Eekenkamer dd. 31 Augustus 1871 no. 7272 hoofdelijk met •den toenmaligen resident van Banjoemaas J. P. Zoetelief en den assistent-resident van Poerbolingo H. Fitz Verploegh is belast met de terugbetaling aan 's Lands kas van ƒ 22000 ter zake van een in 's Lands kas te Banjoemaas in 1866 ontdekt te kort als gevolg van gedurende de jaren 1862 tot en met de 7 eerste maanden van 1866 gepleegde frauduleuze handelingen, welk besluit is genomen op grond van de ter zake volgens art. 94 der comptabiliteitswet nog geldende bepalingen van Staatsblad 1831 no. 71;

dat eischer conform art. 49 dier bepalingen zijne bezwaren over de opgelegde belasting bij request van 9 November 1871 aan den Gouverneur-Generaal heeft ingediend, welke zijn verzoekschrift met bijlagen bij besluit van 5 December 1871 no. 37 heeft gesteld in handen van de bij art. 49 voornoemd bedoelde commissie van revisie, welke, zijne bezwaren gedeeltelijk gegrond achtende, blijkens hare missive van 14 Juni 1873 no. 50/36<7,