vonnis en executie handhaven van burgerlijke rechten; waaruit volgt dat hij in casu alleen als argument tegen de opvatting, die de ambtshalve bevoegdheid voorstaat waarde heeft voor zoover het eerst vaststaat dat de rechterlijke bemoeienis met de kosten der procedure strekt tot zoodanige handhaving van eenig burgerlijk recht;

dat dit slechts kan worden beweerd voor zoover in die kosten wordt gezien het bedrag der schade, welke ontstaat door dat eene der partijen onrechtmatig het recht der tegenpartij voor den rechter bekampt, welke zienswijze evenwel voor onjuist moet worden gehouden aangezien het voeren van zoodanigen kamp niet voor onrechtmatig mag gelden daar waar de wet niet alleen elkeen het handhaven zijner burgerlijke rechten toestaat maar zelfs uitdrukkelijk die handhaving bij verschil van meening daarover alleen door de tusschenkomst van den rechter veroorlooft, zoodat dan ook uit de uitspraak des rechters omtrent de hoofdzaak, welke tro uwens slechts formeele waarheid bevat, geenszins voortvloeit dat de in het ongelijk gestelde partij door het voeren van het proces eene onrechtmatige daad heeft begaan ;

dat op geenerlei andere wijze uit het ontstaan der proceskosten eene aantasting van eenig burgerlijk recht der eene partij door de andere kan worden afgeleid en de vermelde zienswijze verworpen zijnde derhalve ook niet kan worden aangenomen dat de bemoeienis des rechters met die kosten strekt tot handhaving van zulk een burgerlijk recht;

dat alsdan slechts kan worden aangenomen dat de wetgever gewild heeft dat de rechter aan de door de partijen verlangde rechtspraa k voldaan hebbende ook de zaak geheel zal beeindigen door mede het betalen der kosten, welke wel niet door onrechtmatige handelingen der partijen maar door het feit van het proces zelf zijn ontstaan te regelen ;

dat nu zulk eene verplichting, w aarbij de rechter niet aan het verlangen der partijen maar onaf hankelijk hiervan blootelijk aan den wil des wetgevers te voldoen heeft, uit den aard der zaak ambtshalve moet worden volbracht;