STRAFZAKEN.

—— cassatie.

HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-1NDIE. (Eerste Kamer).

Zitting van 17 Juli 1890.

Voorzitter: Mr. J. Sibeniüs Trip.

Verboden invoer van opium. — Houder cognossement.— Expediteur. — Poging. — Beoordeeling der waarde

van wettige bewijsmiddelen. rechtspraak

in appel van landraadvonnissen in overtredingzaken.

Hij, die in het bezit, zijnde van een cognossement van voorwerpen, waarin hij wist dat zich niet ten behoeve van het Gouvernement in te voeren opium bevond, voor den invoer dier voorwerpen de tnssclienkomst van eenen expediteur inroept, aan wien hij het cognossement afgeeft en die ook in voldoening aan die opdracht de voorwerpen heeft ingevoerd, — behoort in den zin der wet als invoerder der opium aangemerkt te worden.

In dat geval is er geen sprake van poging tot verboden invoer.

Eene veroordeeling uilgesproken zijnde op grond van beëedigde getuigenverklaringen en aanwijzingen, dan is recht gedaan op wettige bewijsmiddelen, waarvan de waarde in cassatie niet beoordeeld kan worden.

De raad van justitie, rechtsprekende in appel van overtredingzaken door den landraad berecht, mag niet art. 170 Sv., maar moet art. 307 Inl. Regl, toepassen.