De poging in Nederland gedaan om de naturalisatie in dien geest uit te breiden, althans de gevolgen te regelen die ze hebben zal voor de rainderjargen, is pas van zeer recenten datum, en omnium eonsensu moet daarvoor een uitdrukkelijk wettelijk voorschrift bestaan 1).
Door de gelijkstelling wordt verandering gebracht in den bestaanden rechtstoestand, en de onmiskenbare bedoeling van art. 109 is, dat die verandering alleen geschiede ten behoeve van een bepaald aangewezen zelfstandig rechtsbevoegden persoon, niet van hen die alieni juris zijn.
Van welke zijde ook beschouwd is Staatsblad 1876 no. 162 een curiosum in het koloniale recht.
Om gelijk te stellen met Europeanen moet, gebruik makende van de bevoegdheid bij alinea 5 toegekend, uitzondering worden gemaakt op den regel van alinea 3.
Sub IV zagen we de mogelijkheid geopend eener gelijkstelling met inlanders.
Wie zijn hiervooy vatbaar?
Niet de Europeanen, maar degenen die met Europeanen dooide 2e alinea van art. 109 zijn gelijkgesteld. Op dien regel nu is ook uitzondering toegelaten. Eene gelijkstelling van een Europeaan met de inlanders wordt door art. 109 niet erkend, zooals van der Kemp meent; 2) dit artikel laat niet toe den Europeaan te brengen in den rechtstoestand van den inlander; immers art. 109 laat toe uitzondering te uiaken op de regels der le, 2e en 3e alinea en deze regels hebben uitsluitend betrekking op den rechtstoestand der gelijkgestelden.
1) In Nederland en Engeland is de naturalisatie streng persoonlijk, individueel.
Frankrijk en België laten het meerderjarig geworden kind van een genaturaliseerde beslissen of hij al dan niet in de naturalisatie zijns vaders wil deelen.
Alleen Puitschland en Oostenrijk begrijpen uitdrukkelijk de minderjarige kinderen in de naturalisatie van den vader.
Zie Ontwerp Staatscomm. B. W. art. 8. Beijen, t. a. p. 25, 117.
2) Indische Gids 1S8U pap. 183.