dat dus van het feit der aanrijding door den eischer slechts een getuige is bijgebracht, wiens verklaring in aanmerking zoude kunnen komen, doch de verklaring van een enkelen getuige zonder ander middel van bewijs in rechten geen geloof verdient;
dat in elk geval volgens art. 171 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering aan gedaagde het tegenbewijs vrijstaat;
dat de resident niet de bevoegdheid had om aan gedaagde een termijn tot contra-enquête toe te staan, maar zulks alleen door den raad kan worden verleend;
dat gedaagde mitsdien verzoekt te worden toegelaten tot het bewijs door getuigen van het navolgende feit:
dat op den 6den Mei 1889, des namiddags ten ongeveer half twee ure, de eischer, voerende zijn dos-a-dos, door onbesuisd rijden en door verkeerd uit te wijken op den weg van Cheribon naar Kalitandjong ter hoogte van de dessa Kangraksan, gedaagdes voertuig heeft aangereden en daartegen is aangekomen met dusdanig gevolg, dat de boom van gedaagdes dos-a-dos in den hals van eischers paard is doorgedrongen en afgebroken en nog meer zware schade aan gedaagdes voertuig is toegtbracht; en op grond daarvan is geconcludeerd voor eisch incidenteel:
dat het den raad moge behagen den gedaagde toe te laten tot het bewijs door getuigen van de opgemelde concludente en pertinente daadzaak, met opdracht van het getuigenverhoor aan den resident van Cheribon, alwaar de te hooren getuigen woonachtig zijn, met veroordeeling van den eischer in de kosten van dit incident ingeval van tegenspraak, en anders met reserve dier kosten tot aan de einduitspraak ;
O. dat hierop door den eischer bij conclusie van antwoord incidenteel is aangevoerd :
dat bij 's raads interlocutoir vonnis dd. 21 Februari 1890 aan den eischer is toegestaan door getuigen te bewijzen de in dat vonnis gestelde daadzaken;
dat het verhoor van getuigen omtrent die daadzaken, hetwelk bij evengenoemd vonnis aan den resident van Cheribon was opgedragen, aldaar en ten overstaan .van den bij zijn afwezen