18:8 te Tjibadak (afdeeling Soekaboemie, residentie Preanger Regentschappen), weduwe van H. Messerschmidt, gedagvaard voox* den raad van justitie te Batavia en werd daarbij geconcludeerd, dat het den raad moge behagen :

a. gedaagde te veroordeelen om, tegen behoorlijke kwijting, aan den eischer te betalen een bedrag groot ƒ 557.50 wegens hoofdsom en renten benevens de renten hiervan ad zes ten honderd 's jaars van af den dag der dagvaarding tot aan de volle voldoening toe;

b. goed en van waarde te verklaren het bij proces-verbaal van den deurwaarder H. C. van der Lee dd. 11 October 1890 gelegd conservatoir arrest, met machtiging op den eischer om de in beslag genomen goederen op de bij de wet voorgeschreven wijze in het openbaar te doen verkoopen, ten einde uit de opbrengst zijne bovenvermelde vordering aan hoofdsom, renten en kosten te verhalen ;

c. het in dezen te wijzen vonnis te verklaren uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande verzet of voorziening zonder borgtocht;

d. den gedaagde te verwijzen in de kosten van het geding nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet;

Als gronden voor deze vordering werden aangevoerd: dat eischer van gedaagde te vorderen heeft: blijkens schuldbekentenissen door gedaagde geheel geschreven en op plakzegel geteekend en erkend:

lo. dd. 5 Januari 1888, groot f 250 met daarbij bepaalde rente ad ƒ 7.50 van af de maand September 1888, zijnde tot 6 October 1890 groot ƒ 187.50;

2o. dd. 14 Juli 1888, groot ƒ 275, terwijl door eischer aan alle wettelijke verplichtingen is voldaan;

de som van ƒ 557.50 restant schuld met inbegrip van renten, na zeer geruiinen tijd geleden gedane afbetaling van f 135, zijnde als resteerende aan hoofdschuld f 390 wegens van eischer geleende en ontvangen gelden en daarop vervallen renten ad f 187.50;