bonden partij (art. 1349 van het Burgerlijk Wetboek) wanneer eene andere explicatie zeer wel mogelijk ia P

dat immers die zin zeer wel kan beduiden, dat gedaagde aan eischer zijne uitstaande pretenties zal betalen, natuurlijk tegen cessie, 't geen volstrekt niet ongebruikelijk is en met den aard der overeenkomst overeenstemt (art. 1345 van het Burgerlijk Wetboek), vermits bij overname van eene geheele handelszaak als de onderhavige ook gewoonlijk de uitstaande boekschulden en pretenties worden overgenomen;

dat het geen betoog zal behoeven, dat als de rechter op dien brief moet afgaan. zonder meer, hij dezen zoo en niet anders mag uitleggen, wijl dan de geschreven woorden in hunne waarde blijven;

dat het feit sub 5, waarop eischer beroep doet, sterk tegen hem bewijst;

dat het immers voor de hand ligt, dat waar partijen hare verbintenissen in schrift gaan brengen — terecht wijl deze in casu van zoo grooten omvang waren — zij dan ook alles op die wijze regelen; dat merkwaardiger wijze in deze acte wel is opgenomen de verkoop van de toko tot een bedrag van f 24,685,80, maar niet de zoo gewilde verplichting tot betaling der crediteuren, alleen voor zooveel L. Platon en den heer Giesberger betreft, reeds een bedrag vertegenwoordigende van f 23722,06 -jƒ 2054,75 = ƒ 25776,81 ;

dat dit genoegzaam aanwijst bf dat tusschen dien brief en de acte nog heel wat verhandeld is, en die verplichting, zelfs al had die ooit bestaan, is komen te vervallen, bf dat de verplichting van zoo weinig pecunieele beteekenis was, dat daarover niet behoefde te worden gerept;

dat dus, bewijst de koopacte reeds tegen de waarheid van eischers feitelijke voorstellingen, de overgelegde brief niets in 't voordeel daarvan kan bewijzen en derhalve de zoo gewilde verplichting tot vrijwaring in de lucht hangt; dat het ongerijmde van eischers voorstelling bovendien voor de hand ligt, immers het niet aan te nemen is dat gedaagde goederen van eischer tegen den vollen prijs, zijnde een bedrag van f 24,685,80 overnemende