geerings-Almanak blijkt; 6e dat liet verzoek dd. 10 Aug. 1745 van van Imhoff niet gesteld is geworden als een in rechten te dienen stuk, noch als een acte; 7e dat de geheele kwestie eene zaak van geschiedkundigen en niet van rechtskundigen aard is, en de rechtskundige beteekenis derhalve minder beheerschend is; en 8e datgene ook hetwelk in dit geheele artikel is meegedeeld of opgemerkt.

Dat uti possidetis moet, zal liet geen bloote onzin zijn, op iets slaan, en aangezien het verzoek van 10 Augustus 1745 bij het gebruiken dier woorden over geen grond in des inlanders handen gewaagt, en die woorden bovendien gebruikt zijn bij het spreken over de menschen, die nog op Buitenzorg zouden kunnen komen wonen; ja, bij dit spreken zelfs bepaald over die inlanders, die zich niet eens op Buitenzorg zouden mogen komen vestigen, en die elders, alwaar zij woonden, moesten blijven, (1) — zoo vermeen ik dat geene andere uitlegging voor uti possidetis toepasbaar is, dan de door mij gegevene; welke trouwens met het geheel der ter sprake en boven letterlijk teruggegeven woorden volkomen klopt. Dat van Iinlioff den beperkten rechtszin der woorden uti possidetis niet wist, is, evenals zijne uitgebreider opvatting in een gewoon stuk teruggegeven, zeer natuurlijk.

Hoe Mr. van den Berg den inlander van West-Java een zakelijk bezitsrecht op zijn grond toekent, en toch de invoering van het cultuurstelsel uit dit oogpunt kon goedkeuren, zonder eene uitsluiting voor West-Java te maken, acht ik onbegrijpelijk.

Buitenzorg. 27 Augustus 1891. C. H. F. KIESZ.

(1) Dat bepalen van uti possidetis voor de vJavanen" (in den zin van inlanders gebezigd), die zich niet eens op Buitenzorg zouden mogen komen vestigen en elders woonden, maakt m i. de uitlegging der tegenpartij onmogelijk. Hoe zou ten opzichte van een in officio geven van Buitenzorg een bezitsrecht op grond voor elders wonenden worden vastgesteld, onverschillig of die »daar" — d i. in het niet afgestane district van kampong Baroe — of elders gevestigd waren. Mr. J. Sibenius Trip gebruikte de door mij bestreden opvatting, nog wel om er toe te komen, dat de Chinees van ouds gezegd bezitsrecht bezat; maar hadde hij in zijne opvatting gelijk, dan zoude daaruit volgen dat, juist zijne alleen op den «Javaan" slaande uitdrukking, den Chinees er van uitsloot.