welke niet zijn geeischt, of meer heeft toegewezen dan geeischt is, daar het introductief rekest, dat den eisch bepaalt, van deze subsidiaire vordering hoegenaamd geen melding maakt, en het nu wel veroorloofd is ter terechtzitting den gedanen eisch te verduidelijken, maar niet daar naast, zij het dan ook subsidiair, een geheel nieuwen eisch te stellen;

dat de rechter dus hierop rechtdoende, gedaan heeft, wat bij het aangehaalde artikel verboden is, en dit alzoo geschonden heeft;

O. dat tengevolge van deze beslissing het vonnis a quo behoort vernietigd te worden, voor zooveel daarbij de ter terechtzitting in den loop van het proces gedane subsidiaire vordering is toegewezen, waaruit volgt dat, vermits de beide overige middelen betrekking hebben op dien subsidiairen eisch, een onderzoek naar de gegrondheid dier middelen overbodig is;

O. ten principale, dat uit het bovenoverwogene volgt, dat eischer met zijne subsidiaire vordering behoort te worden verklaard niet ontvankelijk, terwijl overigens het vonnis, als wel en terecht gewezen, behoort te worden bekrachtigd;

Gezien liet aangehaald en art. 193 van het I. R, benevens de artt. 58 en 432 van het R. op de B. Rv.;

Rechtdoende,

Vernietigt het door den landraad te Pasoeroean op den éden April 1891 tusschen partijen gewezen vonnis, waarvan cassatie, voor zooveel daarbij de subsidiaire vordering van eischer voorwaardelijk is toegewezen of ontzegd;

En ten principale rechtdoende,

Verklaart den eischer met die subsidiaire vordering niet ontvankelijk;

Bekrachtigt overigens het vonnis voormeld;

Veroordeelt hem in de kosten in cassatie gevallen.

Zitting, van 6 Augustus 1891. Voorzitter: als voren.

VoO RLOOPIG E TEN UITVOEKLEGGING. — B ei.ang bij cassatie.