successierecht en boeten bij fideicommissen. — aangifte voor successie. publiekrechtelijke vorderingen. — Staatsblad 1890 no. 73.

Tusschen den adoptans en het kind, bij wijze van adoptie overgegeven cnder verklaring van afstanddoening van het recht van erven van het kind, ontstond de verhouding als van ouders tot kind.

Onder de in art. 36 der Successieordonnantie (Staatsblad 1H36 no. 17j van het recht vrjgestelden zijn ook deze geadopteerde kinderen begrepen.

In casu heeft de adoptans bij de adoptie aan de gedaagde het recht van erven willen geven.

Bij adoptie van bij onchristen vrouwen buiten echt verwekte kinderen was het veelal de gewoonte aan het kind zijnen geslachtsnaam omgekeei d te geven.

Be vordering tot heffing eener belasting is eene publiekrechteHjke, die niet mag worden beoordeeld en niet kan worden beheerscht door het privaatrecht. tenzij dit uitdrukkelijk is vastgesteld.

Bij dergelijke vorderingen mag niets toegewezen worden wat niet krachlens zoodanig recht verschuldigd is

In Titel IV der Successieordonnantie zijn behandeld alle vervolgingen, die een gevolg kunnen zijn van de niet nakoming der voorafgaande bepalingen en de verjaring daarvan.

Be aangifte bij art. 7 dier Ordonnantie voorgeschreven moet ook, met inachtname van den gestelden termijn, bij den aanvang van een fideicomm>s geschieden.

Be verjaring van art. 43 eod. geldt ook voor het recht „bij elk volgend tiental jaren" in art. 11 bedoeld, doch voor dit geval moet voor de woorden: „te rekenen van den dag, op welken de termijnen van aangifte, bij art. 7 bepaald, zullen verstreken zijn" in eerstgenoemd artikel, gelezen worden: „te rekenen van den dag, waarop de belasting verschuldigd is".

De Regeering van Nederlandsch-Indië, eisckeres en geintimeerde, comp. bij den landsadvocaat Mr T. Hennij, contra

Mevr, de Wed , gedaagde en appellante, comp.

bij den adv. en proc. Mr. E. G. D. G. Wassink.