den raad van justitie eerst kon worden geboren, indien de gedaagde berustte in het adiëeren van dien rechter door de tegenpartij inet het gevolg, dat die tegenpartij aan het pandbeslag ook eerst dan rechten tegen den beslagene kon ontleenen, wanneer die voorwaarde werd vervuld;

O. dat hieruit wel kan worden afgeleid, dat de auteur van den eischer, ten aanzien van dat pandbeslag, slechts een voorwaardelijk recht aan den eischer kon cedeeren en zulks bij de behandeling der zaak ten principale invloed kan hebben op 's rechters beslissing, doch die omstandigheden geene verandering brengen in het bovenoverwogene ten aanzien van de sub B. omschreven hoofdvordering, volgens welke overweging ook dit deel der vordering, tijdens het uitbrengen van het exploit van dagvaarding, een geschil betrof, waarvan de berechting is opgedragen aan den raad van justitie;

Gelet op de aangehaalde wetsartikelen alsmede op art. 58 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering;

Rechtdoende op het incident,

Verwerpt de voorgestelde exceptie van onbevoegdheid des rechters;

Verklaart zich bevoegd om van de ingestelde vordering kennis te nemen;

Verwijst den gedaagde in de kosten op dit incident gevallen.