Mei 1891 tusschen partijen gewezen vonnis, waarvan hooger beroep;

Verklaart den eischer, thans geïntimeerde', met zijnen bij de introductieve dagvaarding gedanen eisch, niet ontvankelijk;

Veroordeelt hem in de kosten in beide instantiën gevallen.

Zitting van 30 -Juni 1392.

Voorzitter: als voren.

Novatie. — Nieuwe overeenkomst. — Lijfrente. — Schenking. — Onderhoud door een kind van zijne behoeftige ouders. — Artt. 321 en 1413 B. W.

Bij eene tweede acte door pa)tijen verklaard zijnde, dat zijde bij eene vroegere acte geconstateerde overeenkomst wenschen te wijzigen, dan hebben partijen uitdrukkelijk erkend, dat zij de rechtsbetrekking, waarin zij krachtens de vroegere acte tot elkander hadden gestaan, verlangen op te heffen en dat daarvoor in de plaats zal treden de rechtsbetrekking geregeld bij de tweede acte.

Wanneer daarbij het onderwerp der overeenkomst op nieuw in alle onderdeelen geregeld is, dan kan, ook al is hierdoor geen novatie ontstaan, de sehuldeischer alleen ageer en uit de tweede acte.

Een kind eene lijfrente vestigende op zijnen behoef'tigen vader, ten einde dezen een levensonderhoud te verschaffen, doet daardoor geene schenking, maar voldoet vrijwillig aan eene krachtens de wet op hem rustende verplichting, zoodal daarbij van eene overeenkomst om niet geen sprake kan zijn.

Vrouwe Elise Francisca Wilhelmina Karthaus, wonende te Soerabaja, echtgenoote van den aldaar woonachtigen heer Gottfried Jozef Julius Schulzer, die haar ten deze bijstaat en machtigt, appellante, comp. bij den adv. en proc.

Mr. J. Schoutendorp, contra

Den heer Johan Ferdinand Joseph Karthaus, wonende te Semarang, geintimeerde, comp. bij den adv. en proc. Mr. J. E. \ oute.