het vonnis van faillietverklaring ten gevolge heeft, dat de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer verliest over zijne goederen, welke in beslag genomen en te gelde worden gemaakt ter voldoening van de gezamenlijke crediteuren, terwijl de curatrice alle inkomende gelden op hare quitantie ontvangt en in zekere omstandigheden kan gemachtigd worden om uit de gereede penningen in het levensonderhoud van het huisgezin te voorzien (artt. 755, 833, sqq 792 en 794 van het Wetboek van Koophandel);

O. dat te vergeefs ut het Wetboek van Koophandel wordt gezocht naar eenige bepaling, waarbij aan deze algeraeene bepalingen wordt gederogeerd, speciaal naar eenig voorschrift, waarbij den failliet het beheer of de vrije beschikking over eenige goederen wordt gelaten of daarbij wordt te kort gedaan aan het beginsel van inbeslagneming van alle goederen, hetwelk aan het faillissementsproces ten grondslag ligt;

O. dat ten deze ook niet kan baten een beroep op art. 749 alinea 3 van bet Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering, daar er toch geen voldoende grond bestaat om, waar de wet bet faillissement geheel afzonderlijk regelt, zonder uitdrukkelijke bepaling, een in evengenoemd Reglement voorkomend voorschrift betreffende beslag onder derden, in het faillissementsproces toe te passen, te minder waar art. 794 van het Wetboek van Koophandel bijzondere regelen bebelst omtrent het den failliet toe te kennen levensonderhoud;

O. dat mitsdien terecht door den raad van justitie den eischer zijne vordering is ontzegd, strekkende tot uitkeering aan hem door de Weeskamer als curatrice in zijn faillissement van de huurpenningen in quaestie, door haar als zoodanig ontvangen en derhalve het vonnis waarvan appel behoort bekrachtigd te worden ;

Gelet op de aangehaalde artikelen en op art. 58 van he Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering;

Rechtdoende in hooger beroep:

Boet te niet het appel;