Me dunkt, liet is duidelijk dat alle opgenoemde onderwerpen dringend eene goede wettelijke regeling vereischen.

Zeer zeker is in de meeste opzichten het sijsteem, dat thans door de gemelde Regeeringsvoorschriften gevolgd wordt, het beste.

Dat iedere boedelkamer zich met de eigenlijk gezegde inlanders zoude moeten bemoeien uit haar eigen gebied afkomstig, is inderdaad onnoodig, maar zoude ook onmogelijk zijn. De werkzaamheden dier lichamen zouden daardoor te zeer vermeerderen, zonder nut voor de belanghebbenden, die thans in hunne eigen instellingen voldoende zorg en bescherming kunnen vinden.

Evenzeer is het goed te keuren, dat alleen zij, die vreemdelingen zijn in het gebied der kamer, onder dier bemoeienis vallen, daar voor hen, die niet de bescherming genieten, welke hunne eigen instellingen zouden verschalfen, het optreden der kauier zeker wenschelijk is.

Evenzoo is het uit den aard der zaak niet wenschelijk, dat de buiten Java gelegen boedelkamers de machtiging der Regeering moeten vragen om te procedeeren en zou 't zelfs de vraag kunnen zijn, of ook de te Soerabaja en Semarang gevestigde kamers niet beter van de residenten aldaar verlof tot procedeeren zouden kunnen verzoeken.

Echter, de instelling van een fonds tot ondersteuning van behoeftigen onder de, door de boedelkamers, verzorgden, komt mij voor dringend wenschelijk en noodig te zijn, waar de weeskamers in dergelijke gevallen van gouvernementswege immers door de instelling der commissie tot ondersteuning der behoeftige christenen (Staatsblad 1886 no. 127) hulp kunnen verkrijgen.

Op den voorgrond staat echter, dat eetie afdoende wettige regeling van dit alles dringend noodig is.

(Wordt vervol/ui.)