Tegen de uitlegging, door den rechter in hooger beroep aan de acte van aanteekening van appel gegeven, kan, als een beslissing van feitelijken aard niet in cassatie worden opgekomen.

Be wet geeft geen voorschriften omtrent de wijze, waarop de rechter tot de kennis van het bestaan eener „hadat" moet komen, zoodat hij met terzijdestelling van de verklaringen van daaromtrent gehoorde getuigen, bevoegd is het bestaan van die hadat volgens eigen wetenschap aan te nemen.

De maleier Si Tjaro galar Datoe Madja Labih, pangoeloe andiko van de Soekoe Kota, landbouwer, wonende in de kampong Tjoebadak Lilin laras Andalas, onderafdeeling Danoek en Matoea, residentie Padangsche bovenlanden, ten deze handelende volgens maleische hadat, zoo voor zich in privé als voor zijne familie, waarvan hij het hoofd is, requirant van cassatie, comp. eerst bij den adv. en proe. Mr. D. Fock en daarna bij den adv. en proe. Mr. P. Maclaine Pont, contra

le. de maleiers Soetan Bangkas galar Toewankoe Soetan, zonder beroep, gewezen larashoofd van Andalas;

2e. Si Kasim galar Hadjie Mohamad Kasim, van beroep landbouwer;

3e. Soetan Mara üimpoen galar Toewankoe Radja, zonder beroep, gewezen larashoofd van Andalas;

4e, Si Soeneh galar Angkoe Bagindo, van beroep landbouwer, en

5e. Si Salam galar Radja Malenggang, van beroep landbouwer, allen van de Soekoe Kota, wonende te Andalas, bandelende ten deze zoo voor zieh zeiven als als oudste mannelijke leden hunner familie, naar maleische hadat die respresenteerende voor en namens hunne geheele familie, gerequireerden in voorschreven cas., comp. bij den adv. en proe, Mr. A. H. du Mosch,

HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gelezen het vonnis van den raad van justitie te Padang, op den len October IS92 tusschen den requirant van cassatie, al s LXI. 11