Vit het bepaalde bij art. 772 ten 3e in verband met al. 1 van art. 781 W. v. K. blijkt, dat de ambtenaar belast met de ver- en ontzegeling, na daartoe ingevolge de eerstgenoemde metsbepaling ontvangen last, dadelijk geheel zelfstandig optreedt en zelfstandig oordeelt op welke wijze het best voor de bewaring des boedels van den faillietverklaarde kan worden gezorgd, zonder te dien aanzien eenige opdracht of aanwijzing van de Weeskamer of van wien ook te behoeven af te wachten.

C. A. Bakx, zonder beroep, wonende te Semarang, requirant van cassatie, comp. bij den adv. en proc.

Mr. A. Maclaine Pont, contra

Mr. H. Wichers, griffier bij den raad van justitie te Semarang en als zoodanig uitoefenende de functien van ambtenaar, belast met de ver- en ontzegeling, vroeger wonende te Semarang, thans niet in Nederlandsch-Indië wonende, noch aldaar een bekend verblijf hebbende, gerequireerde in voorschreven cas.

HET HOOG-GERECHTSHOF YAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gelezen het op 27 April 1892 door den raad van justitie te Semarang tussehen partijen gewezen vonnis, waarbij de eischer, thans requirant, met zijne vordering niet ontvankelijk is verklaard en is veroordeeld in de kosten van het geding bepaald op f 8.75;

Gelet op de memorie namens den requirant op 16 December

1892 door den Advocaat en Procureur Mr. A. Maclaine Pont ter griffie van het Hoog-Gerechtshof ingediend, waarbij tegen gemeld vonnis beroep in cassatie is ingesteld, zijnde in deze niet van contramemorie gediend;

Gehoord de namens den Procureur-Generaal door den Advocaat-Generaal Mr. A. Dull ter terechtzitting van 24 Augustus

1893 genomen conclusie, strekkende tot tenietdoening van het ingesteld beroep in cassatie, subsidiair tot verwerping van dat beroep, in beide gevalleu met veroordeeling van den requirant in de kosten in cassatie gevallen;