STRAFZAKEN.

REGELING VAN RECHTSGEBIED.

HOOG-GERECIITSHOE VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

(Eerste Kamer).

Zitting van 21 December 1898.

Voorzitter: Mr. J. Sibenius Teip. Raadsheeren: Mrs. W. C. Veenstra, G. II. Lowe, II. van Dissel Szn. en D. H. van Gelder.

Rapat in het Gouvernement Sumatra's Westkust en Raad van Justitie te Padang. — Stbl. 1874 no. 94a jcto. Stbl. 1867 no. 10. — Aanwijzing van Inlandsche hoofden voor den Europeeschen

rechtee justitiabel.

Art. 2 van Stbl. 1874 no. 94 a bepalende, dat de daarin nader aangeduide Inlandsche hoofden binnen het Gouvernement Sumatra's Westkust worden gerekend begrepen te zijn onder de personen genoemd in art. 1 van het bij Stbl. 1867 no. 10 afgekondigd Koninklijk besluit, en zulks met uitbreiding hiervan, vloeit daaruit voort, dat dit besluit in zijn geheel, waar daarin sprake is van inlandsche vorsten, rijksbestierders, regenten en onderregenten, op bovenbedoelde Inlandsche hoofden toepasselijk is.

Ken Pangoeloe kepala derhalve, die geacht moet worden te behooren tot de inlandsche hoofden in art. 2 van Stbl. 1874 no. 94a aangeduid, na zijn aftreden of ontslag strafrechterlijk vervolgd