dat het Hof, met vernietiging dier beschikking, alsnog dit verzoek zal toewijzen;

Gezien de stukken :

O. dat het verzoek om faillietverklaring daarop is gegrond, dat de firma Freusberg & Co., bij deurwaarders exploit van den 19den Mei 1894 ten verzoeke van adressants principaal gesommeerd om binnen twee en binnen dertig dagen eene som van ƒ 60000.— interessen en kosten, nader in het exploit vermeld, te betalen, in gebreke is gebleven dit te doen en die firma, zooals zij ook heeft erkend, dus heeft opgehouden te betalen;

O. dat die firma echter blijkens den inhoud der overgelegde acte van oprichting, verleden voor den te Semarang residerenden Notaris B. V. Houthuysni en getuigen, op den 3lsten December 1889 sub No. 106, geen handelsvennootschap onder eene firma is, zooals zij zich noemt, doch eene vennootschap bij wijze van geldschieting of en commandite, waarvan de Heer Maximilian, Clemens, Engelbert, Franz Freusberg geheel alleen de zaken drijft en waaraan de Heer Frederikus, Bernardus Karthaus een zeker bedrag aan geld heeft geschoten, onder uitdrukkelijk beding, dat zijne aansprakelijkheid tegen derden zich nooit verder dan dit bedrag zal kunnen uitstrekken;

dat die handelsvennootschap wel ook in het opschrift der acte van oprichting eene vennootschap onder eene firma en en commandite wordt genoemd, doch ten onrechte, daar geen vennootschap onder eene firma denkbaar is zonder verschillende vennooten;

dat ten onrechte de faillietverklaring eener zoodanige firma is gevraagd, doch dit blootweg had moeten plaats hebben gehad van den Heer M. C. E. F. Freusberg;

dat de Heer Karthaus toch niet hoofdelijk mede aansprakelijk is voor alle schulden door den Heer M. C. E. F. Freusberg tegenover derden aangegaan, zoo wegens de uitdrukkelijke bepaling van het contract, als op grond van het bepaalde bij artikel 21, in verband met de beide eerste zinsneden van artikel 20, van het Wetboek van koophandel;

dat diens naam toch niet in de zoogenaamde firma is gebezigd en ook niet is gesteld, dat hij eenige daad van beheer