thans matig moet zijn in zijne eischen. Streng vasthoudende aan de geldigheid der gansche wet van den Islam, houdt hij zich toch verre van utopieën en verklaart die wet zóó, dat hare getrouwe beoefenaars tevens getrouwe onderdanen kunnen zijn van eene regeering als die van Nederlandschlndië.

De vele beroepen van panghoeloe's, priesterraadsleden of ook lieden, die zich over priesterraden te beklagen hadden, op Sajjid Oethman's wetgeleerde voorlichting verschaften hem van zelf eene vrij gedetailleerde kennis van hetgeen er bij die Mohammedaanschrechterlijke colleges op Java omgaat. Welke zaken het meest door Inlanders aan de beslissing dier colleges onderworpen worden, welke fouten het meest aan die beslissingen kleven, welke streken en listen vele panghoeloe's aanwenden om krom recht te maken en zichzelven geldelijk voordeel te verschaffen, van dit alles bevat Sajjid Oethman's archief eene ruime sorteering van voorbeelden

Sinds lang bracht die kennis Sajjid Oethman tot de overtuiging, dat er behoefte bestond aan een beknopt handboekje, waarin de voor de Inlanders practisch meest gewichtige bepalingen der Moslimscbe wet op voor eenigszins geletterden begrijpelijke wijze werden behandeld. Reeds in 1881 (1298 H.) trachtte hij aan die behoefte gedeeltelijk te voldoen door de uitgaaf van een Maleisch werkje in Arabisch letterschrift, getiteld al-Qawanin as-Sjar'ijjah d.i. „De inzettingen der godsdienstige wet". De spoedige uitverkoop van dat werkje bewees, dat het „in eene leemte hielp voorzien", maar de vele vragen, die daarna nog tot Sajjid Oethman gericht werden, toonden tevens, dat het publiek eigenlijk nog iets meer verlangd had.

Eene nieuwe, geheel omgewerkte en veel vermeerderde uitgaaf van de Qawanin, die nu het licht ziet, is bestemd om dat verlangen te bevredigen.

Op dit boekje wensch ik hier de aandacht te vestigen, want het verdient in hooge mate de belangstelling ook van Europeanen, die wel eens van verre of nabij met priesterraden in aanraking komen. Volgens den titel behandelt het „De inzettingen der godsdienstige wet" in het lijzonder „ten behoeve der leden van