dat hieruit niet volgt dat de termijnen die, terwijl de titularis in slaat van faillissement verkeert, opvorderbaar worden, niet zouden behooren tot de baten van zijn boedel, die volgens art. 1177 B. W. voor zijne verbintenissen aansprakelijk zijn en volgens artikel 806 W. v. K. door den curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeischers geind worden;

dat geen der in bet middel aangehaalde artikelen zulk een gevolg aan de door den wetgever uitgesproken onvervreemdbaarheid verbindt;

dat evenmin een dier artikelen de Rechtbank bevoegd verklaart om te gelasten, dat requirants faillissement onverwijld door den curator beëindigd worde;

dat bet voorgestelde middel dus als ongegrond moet worden verworpen ;

Verwerpt het door den requirant gedaan verzoek.

(Paleis van Justitie).