dat bovendien onderwerpelijk sprake is van handelingen door dien notaris verricht tijdens hij zijn ambt nog waarnam en naar aanleiding hiervan door beklaagde gedane aantijgingen, welke met de beleedigingen, hem in de waarneming van zijn ambt aangedaan, alleen volgens artikel 25 van het Drukpers-Reglement strafbaar zijn;

ten andere (zie vonnis);

C. 2e. dat de passage „Die ouderwetsehe notaris" tot en met „van de gedrukte voorwaarden" dien openbaren ambtenaar ten laste legt, dat hij opzettelijk van een bepaald persoon voor ambtsbezigheden meer heeft gevorderd, dan met het tarief overeenkwam en zich mitsdien aan „knevelarij" heeft schuldiggemaakt, weshalve te recht is aangenomen, dat beklaagde zich deswege aan „laster" heeft schuldig gemaakt, zijnde toch het bewijs in den zin der wet niet door hem geleverd;

O. dat in weerwil van beklaagde's beweren, dat hij bovenstaande feiten alleen heeft gepleegd om opgemelde personen te corrigeeren, met het oog inzonderheid op den niet zoozeer zakelijken, als wel noodeloos sarcastischen pamfletmatigen toon van het geïncrimineerd artikel, ten processe genoegzaam vaststaat, dat het oogmerk om te beleedigen bij hem op den voorgrond heeft gestaan, blijkende toch uit de volgens zijne bewering na de aantijging bij het Openbaar Ministerie ingediende klacht, dat het hem zeer wel bekend was tot welke autoriteit hij zich te wenden had, ware 't hem alleen te doen geweest de gelibelleerden te doen straften;

O. dat mitsdien te recht een schuldigverklaring en veroordeeling tegen beklaagde is uitgesproken en de gepleegde strafbare feiten, ondanks 's Hofs gewijzigde appreciatie daarvan, niettemin naar behooren zijn omschreven;

O. dat de opgelegde straf niet is overeenkomstig de wet, immers tegen twee verschillende personen misdrijf is gepleegd en derhalve ook twee geldboeten hadden behooren te zijn uitgesproken, komende het ook den hoogeren rechter niet wenschelijk voor onderwerpelijk gevangenisstraf op te leggen;