deze instantie en beklaagde zal worden gerenvoijeerd, behoudens de eerwaardigheid van dezen Hove, naar den disciplinairen rechter, cum expensis ofte tot andere;

daarop, alvorens wel expresselij k recht verzoekende en niet dan dien onverminderd en alleen in geval de voorzegde exceptie onverhoopt geoordeeld mocht worden aan den geappelleerde en excipiënt niet te kunnen volgen, alsdan subordinatelijk antwoordende, geconcludeerd wordt ten fine van niet ontvankelijk en bij ordine, dat aan den impetrant deszelfs eisch en conclusie op ende jegens geappelleerde in dezen gedaan en genomen zal worden ontzegd, cum expensis of'te tot andere, etc: Gezien de verdere stukken van den processe, zoo ter eerste instantie als in appèl gediend;

O. dat de appellant R. O., naar aanleiding van 's Hofs resolutie van zestien November 1800 vier-en-negentig No. 49, waarbij de Advokaat-Fiskaal voor de Land- en Zeemacht in Nederlandsch-Indië gemachtigd werd van het tegen den beklaagde gewezen vonnis in het belang van de Hooge Overheid te provoceeren aan den Hove, te bekwamer tijd dit appèl heeft vervolgd;

O. dat door den geappelleerde, bij zijne conclusie van antwoord in appèl en eisch a minima, wordt aangevoerd, dat de Advokaat-Fiskaal, na op vier-en-twintig October 1800 vier-ennegentig den Hove geadviseerd te hebben het vonnis te doen pronuntieeren en hem te autoriseeren daarvan, ten behoeve van den gecondemneerde, te provoceeren aan den Hove, zulks uit overweging, dat uit het gehouden onderzoek wel is gebleken, dat beklaagde uit zijn kwartier te Willem I is vermist — welk feit disciplinair behoort te worden gecorrigeerd — maar niet, dat hij het eiland Java heeft verlaten en zich dus aan desertie heeft schuldig gemaakt, daar zijne bekentenis door niets hoegenaamd wordt bevestigd, thans goed vindt, zonder daarvoor eenig motief aan te geven, verzwaring van straf te vorderen en overigens bevestiging van het beklaagde vonnis;

dat dit niet voorkomt te wezen een behoorlijke procedure, aangezien aan geappelleerde niet mogen worden onthouden de