motieven, die den Advokaat-Fiskaal er toe geleid hebben van meening te veranderen en veel minder de verklaring, hoe deze conclusie tot verzwaring van straf gerijmd kan worden met een verzoek tot provoceeren aan den Hove ten behoeve van den gecondemneerde;

dat deze laatste eisch daarom al dadelijk is niet ontvankelijk; dat overigens geappelleerde het met den Advokaat-Fiskaal van vier-en-twintig October 1800 vier-en -negentig geheel eens is, dat het feit, dat geappelleerde Java verlaten heeft, alléén blijkt uit zijne bekentenis en door geen enkel ander bewijsmiddel gestaafd wordt, zoodat toen te recht er op gewezen is, dat de Krijgsraad incompetent is en de disciplinaire rechter daarover uitsluitend heeft te oordeelen;

O., dat deze exceptie niet opgaat, daar toch, al moge aanvankelijk de Advokaat-Fiskaal bij zijn advies van vier-en-twintig October 1800 vier-en-negentig No. 146, op grond dat niet bewezen zou zijn, dat beklaagde het eiland Java had verlaten, den Hove hebben geadviseerd om hem te autoriseeren om van het vonnis van den Krijgsraad ten behoeve van den gecondemneerde te provoceeren aan den Hove — waar het Hof zich, blijkens zijne autorisatie op den Advokaat-Fiskaal om te provoceeren in het belang der Hooge Overheid met dit advies niet vereenigde en op grond van het den beklaagde, zoowel door Officieren-Commissarissen als in den Krijgsraad voorgehouden en ten processe overgelegd proces-verbaal van zijn verhoor te Medan, door den Officier belast met het onderzoek ddo. elf Juli 1800 vier-en-negentig, de desertie bewezen achtende, vermeende dat aan beklaagde een zwaardere straf behoorende te worden opgelegd — de nadere conclusie van den Advokaat-Fiskaal door deze 's Hofs beslissing voldoende was gemotiveerd;

O. dat de door den geappelleerde opgeworpen exceptie derhalve behoort te worden verworpen;

O. ten aanzien van de hoofdzaak, dat de Krijgsraad tc recht, op de gronden en bewijsmiddelen in zijn vonnis vermeld, als wettig bewezen heeft aangenomen, dat de geappelleerde, nadat