E. C. Gravendaal de wacht hield te Tandjong-Priok 0111 aan passagiers, welke dien dag per stoomschip „G. G. Meijer" zouden aankomen, hun passen te vragen en te zorgen, dat zij niet aan het strand bleven overnachten, van vijf dier met namen genoemde passagiers te zamen f 1.— (Een gulden) gevraagd en ontvangen heeft en hij zich tengevolge dier gave er van onthouden heeft zorg te dragen, dat zij niet aan het strand overnachten, wat zijn plicht medebracht te doen;

O. dat dit ten laste gelegde feit valt onder het bereik van art. 124 al. 3 jo. 1 van het Strafwetboek van Inlanders, waartegen de straf is bedreigd van dwangarbeid buiten den ketting voor den tijd van drie tot vijf jaren en ontzetting van de rechten en bevoegdheden vermeld in artikel 22 en met geldboete;

dat volgens het opschrift van den titel, waaronder die wetsbepaling voorkomt, de daarin vermelde feiten onder de algemeene benaming van „omkooping" voorkomen;

O. dat bij artikel 105 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie de compententie der Rechtbanken van Omgang wordt geregeld, in welke wetsbepaling tal van misdrijven met namen worden genoemd, welke ter kennisneming dier rechtbanken staan, doch waaronder het misdrijf van omkooping niet voorkomt, terwijl voorts in sub 1° in het algemeen wordt bepaald, dat tevens door die rechtbanken zal worden rechtgesproken over alle misdrijven, welke met den dood of met de straf naast die des doods worden gestraft, tot welke categorie van misdrijven het onderwerpelijk misdrijf evenmin behoort;

O. dat derhalve het onderwerpeljjk feit niet tot de kennisneming der Rechtbank van Omgang, maar krachtens artikel 95, 3e. van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie tot die van den Landraad behoort, zoodat de Rechtbank van Omgang zich had beliooren onbevoegd te verklaren van dat feit kennis te nemen;

dat hiertegen niet obsteert artikel 384 van het Inlandsch Reglement, hetwelk in het vonnis van dien rechter wordt aangehaald, vermits toch die wetsbepaling geenszins de bedoeling LXIY. 18