O. dat de gedaagde, zich met die uitspraak bezwaard gavoelmde, daarvan tijdig is gekomen in hoe gr beroep en na zijne bezwaren daartegen te hebben ingediend, heeft geconcludeerd: dat het den Hove moge belieg m te ontvangen het appèl, te vernietigen liet vonnis door den Raad van Justitie te Batavia (eerste kamer) op 14 December 1804 tussehen partijen gewezen, waarvan appèl, en doende wat de eerste rechter had behooren te doen, alsnog aan den geïntimeerde, eerst eischer en gerendeerde, zijnen in eersten aanleg gedanen eisch en genomen conclusiën los te wijzen, mitsdien de door den appellant, eerst gedaagde en rendant, gedane rekening en verantwoording in h lar geheel goe l te keuren en dienovereenkomstig het totaal der inkomsten vast te stellen op f 3012.05, het bedrag der uitgaven op f 3313.10, met veroordeeling van den geïntimeerde in de kosten der beide instantien;

O. dat do geintimeerde daarop in zijn conclusie van antwoord in appel de bezwaren van appellant tegen het vonnis a quo heeft weerlegd en dat vonnis heeft verdedigd, op grond daarvan concludeerende: dat het den Hove moge behagen, met te niet doening van het appèl, tc bekrachtigen het vonnis waarvan appèl en den appellant tc vcroordeelen in de kosten der beide instantien;

O. dat partijen daarna hunne zaak hebben bepleit, waarop de nederlegging der stukken ter tafel is gelast en de uitspraak is bepaald;

Ten aanzien van het recht:

O. dat de appellant zich met het vonnis a quo bezwaard gevoelt, omdat de Raad van Justitie de navolgende door hem als rendant in de ingediende rekening als uitgaven opgebrachte en door gerendeerde betwiste posten als:

9 December 1892, toekang prauw trima boeat bajjar belandja bcrlajar toekang prauw bli bras dan onkos-onkos /' 8.50. 3.50. 13 Januari 1893, sewa tiga prauw boeat angkat bras è f 5.— 15.—.