ingevolge art. 183 S. v. is die regel ook toepasselijk bij overtredingen.

In liet zoogenaamd Inlandsch reglement (art. 305) en in de daarmede gelijksoortige reglementen voor de buitenbezittingen o. a. in art. 407 S. W. K. treft men eenzelfde bepaling aan geldende voor Landraden en Rapats ten opzichte van „alle strafbare feiten", dus voor misdrijven en overtredingen.

Nu zijn de Kaden van Justitie voor Europeanen en met hen gelijkgesteklen en de Landraden en Rapats voor Inlanders en met hen gelijkgestelden de gewone dagelijksche rechters, d.w.z. de rechters, voor wie die personen zoowel in burgerlijke als in strafzaken verschijnen, tenzij de wet voor zekere gevallen een anderen rechter aanwijst. Voor dien gewonen rechter zijn de vormen en formaliteiten der procedure en de rechten en bevoegdheden van den rechter en partijen uitvoerig geregeld en die regeling moet ook worden opgevolgd bij de andere rechtbanken (de niet dagelijksche rechters voor Europeanen en Inlanders), tenzij de wet zelve het tegendeel bepaalt of de gewone bepaling niet kan worden toegepast. De rechtspleging voor de Raden van Justitie en Landraden (Rapats) is de normale rechtspleging en is daarom dan ook uitvoeriger dan de andere geregeld. Dit blijkt vooral daaruit, dat er telkens naar die bepalingen wordt verwezen. De bepalingen en het Reglement op de Strafvordering en de daarmede overeenstemmende reglementen voor de Inlanders, betrekking hebbende op de Raden van Justitie en op de Landraden en Rapats, zijn dus in zekeren zin van algemeen aard, d.w.z. zij moeten overal bij de rechtspleging worden toegepast, tenzij de wetgever het tegendeel heeft bepaald of de bepaling in een zeker geval van zelf haar toepasselijkheid uitsluit.

Men zoude nu hier tegen kunnen aanvoeren, dat het niet wel aangaat om aan de plaatsing van de bepalingen in de art. 167 S.v. en art. 407 S. W. K. vervat een argument te ontleenen, omdat die bepalingen niet zijn van formeelen, maar van materieelen aard en dus thuis behooren in het Wetboek van Strafrecht, zoo-