zou worden beslist, ten aanzien van die kosten geene beslissin g heeft genomen;

O. dienaangaande dat bij het bedoelde arrest van 1 Augustus 1895 is bevolen, dat de kosten in cassatie gevallen zouden worden begrepen onder die. waarop bij de einduitspraak zoude worden beslist ; dat dus de Raad van Justitie niet nogmaals eene beslissing omtrent deze kosten behoefde te nemen en kon volstaan met eene beslissing omtrent de kosten in eersten aanleg en hooger beroep ten aanzien van den requirant gevallen, omdat krachtens 'g Hofs arrest daaronder die van het eerste cassatieproces begrepen zijn en zij dus in casu komen ten laste van den requirant;

O. ten aanzien van het tweede middel, in hoofdzaak hierop neerkomende, dat de Raad van Justitie beklaagde's schuld heeft aangenomen op grond van ondeugdelijke aanwijzingen en van aanwijzingen slechts door een enkelen getuige opgenomen en door geen enkel ander bewijsmiddel gestaafd:

dat de vraag welke bewijskracht aanwijzingen opleveren is van feitelijken aard en mitsdien aan het oordeel van den cassatierechter onttrokken, terwijl ten aanzien der vraag, of aanwijzingen door wettige bewijsmiddelen gestaafd zijn, niet is uitgesloten dat als zoodanig wordt aangenomen eene slechts door één getuige bevestigde omstandigheid;

O. ten aanzien van het derde middel, daarin bestaande, dat de resultaten van de bij requirant ingestelde huiszoeking als bewijsmiddel van beklaagde's schuld zijn aangenomen, zonder dat tevens is overwogen en beslist en mitsdien gebleken, of die huiszoeking gemotiveerd en geoorloofd was:

dat de wet nergens voorschrijft, dat de rechter dit tot een punt van beraadslaging moet maken en aléén bij artikel 4 der Ordonnancie in Staatsblad 1865 No. 84 is bepaald, dat bij het van het onderzoek op te maken proces-verbaal de redenen bekend gesteld moeten worden, die tot het onderzoek hebben geleid, aan welken eisch in casu is voldaan;