van Justitie zijn schuld is aangenomen op grond van artikel 19 van het opiumpachtreglement (Staatsblad 1890 No. 149juncto No. 155), hoewel dat artikel reeds door Staatsblad 1893 No. 71 krachteloos was gemaakt;

O. dat ook dit middel niet opgaat, vermits toch de Ordonnantie in Staatsblad 1893 No. 71 niet de strekking heeft om artikel 19 van genoemd opiumpachtreglement te vervangen, maar van een gedeelte daarvan slechts eene andere lezing geeft, waardooi - ook het bezit en het vervoer van de zaken, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 1 van dat reglement, aan onbevoegden worden verboden — waarvan echter in casu geen sprake is — zoodat de rechter a quo, artikel 19 van Staatsblad 1890 No. 149 juncto No. 155 aanhalende, alinea 2 van artikel 30 en artikel 31 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie niet kan hebben geschonden;

O. dat de requirant in zijne toelichting van het derde middel de daarin vermelde artikelen geschonden of verkeerd toegepast acht, daar van de bepaling in het vonnis van den Raad van Justitie, dat de veroordeelde b(j wanbetaling der boete van f 1000.— bij wijze van lijfsdwang vijf maanden dwangarbeid buiten den ketting zal kunnen ondergaan, het gevolg zoude zijn dat hij, bij betaling van f 999.—, wegens wanbetaling van den o verblij venden één gulden niet minder dan vijf maanden lang in gijzeling zou kunnen worden gehouden;

O. dat dit middel is ongegrond, immers de rechter in appèl den in de als geschonden of verkeerd toegepast vermelde artikelen aangegeven maatstaf heeft aangelegd;

O. dat de requirant, z(jn vierde middel toelichteude. de daarin vermelde artikelen geschonden acht doordien het bezit van opium, ter zake waarvan hij is veroordeeld, slechts was eene nuda detentio, zooals blijken zoude uit de ten processe overgelegde, ten name van een derde staande, drie verkoopbriefjes en uit de door dien derde onder eede afgelegde verklaring, dat die opium nog immer zijn eigendom was en dat hij dat heulsap slechts tijdelijk aan den requirant in bewaring had gegeven,