geschieden en, zooals boven reeds werd betoogd, tevens gelijktijdig en te zanten, zoo men wenscht dat die ambtenaar daarvan een acte van rechtsgeldige erkenning kunne opmaken ^Vanneer we dus tot onze eenvoudige formule a -j-ö = c terugkeeren. dan zien we, dat voor den ambtenaar van den b. s. a en L gelijktijdig en mondeling (ergo noch bij onderhandsch of authentiek geschrift) gedaan moeten worden, aangezien anders dié ambtenaar geen acte mag opmaken van de rechtsgeldige erkenning c.

Hetzelfde moeten we aannemen, wanneer men den notaris verzoekt in ééne notarieële acte van c te doen bljjken, omdat we dan precies in hetzolfde geval verkeeren als bjj den ambtenaar van den b. s. die immers a en b in ééne acte moet samenvoegen en van c dus alleen in één acte kan doen blijken. In dit geval zullen dan ook voor den notaris a en b mondeling en gelijktijdig moeten geschieden. Maar boven hebben we opgemerkt dat de notaris de bevoegdheid heeft om a en b te splitsen, door van elk van hen een afzonderlijke notarieële acte op te maken. Wordt dit door belanghebbenden verlangd, dan geschieden a en b van zelf niet gelijktijdig, doch mondeling moeten zij toch plaats hebben, aangezien belanghebbenden immers altijd mondeling den notaris hun verlangen kenbaar moeten maken alvorens deze daarvan een acte mag opmaken.

Zoo antwoorden wij dan, dat erkenning en toestemming ( a en b) zoowel voor notaris als ambt. van den b. s. steeds mondeling gedaan moet worden. Van die mondelinge erkenning cn toestemming blijkt dan natuurlijk weer in een authentieke acte n. 1. óf in de notarieële acte van de volledige erkenning fif in de acte van den burgerlijken stand van de volledige erkenning öf in de notarieële acte van de enkele, onvolledige erkenning en van de enkele toestemming, afgescheiden van elkaar opgemaakt.

Soekaboemi , 16 Augustus 1896.

E. II. KLEYN.