den adams , des Heeren tan den hemel, van zijnen geest door zijn woord opgebouwd, beschermd en geregeerd door Hem, het hoofd, die aan Gods regterhand zit, uitgerust met de krachten des hemels en gewapend met de belofte, dat de poorten der helle haar niet zullen overweldigen — is naar heur inwendig wezen zelfstandig en geene vreemde hulp behoevend ; zij heeft het voorregt ook in het overwonnen worden te overwinnen, en de zekerheid, dat zij alle rijken der wereld zal overleven.

Maar gelyk haar hoofd iu de gestalte van een' dienstknecht op aarde heeft gewandeld, zoo is ook hare heerlijkheid in God verborgen. Zij is een rijk des kruises. Haar hoofd, de Schepper aller dingen, behoefde eene kribbe, om er in gelegd, en windselen , om er in gewikkeld te worden. Hij behoefde de handreiking der vrouwen, die Hem dienden uit hare goederen. Zoo behoeft ook de Kerk de voorzorg en de handreiking des Staats. Zij is niet van deze wereld en moet toch in deze wereld bestaan. Over eenige aardsche goederen moet zij kunnen beschikken , en het bezit daarvan moet haar de Staat waarborgen. Op haren akker is onkruid tusschen de tarwe; hare leden zijn ten deele nog maar kinderen in Christus, die nog -vleeschelijk gezind zijn; en als zij om der orde wille somtijds hard tegen deze kinderen moeten handelen, draagt zij niet het zwaard, om zich te handhaven, maar moet de wet en het zwaard der Overheid hare legtmalige beslissingen \an kracht doen zijn.

Als zij echter ook koude, zoude zij zich aan den Staat niet willen onttrekken. De liefde dringt haar, zelfs met gevaar harer reinheid, zich met hem teil naauwste te vereenigen. Haar hoofd al mei tollenaren