heerlijkheid Ie grooter, naarmate zijne Gemeente meer uitgebreid en meer met Hem vereenigd wordt.

III.

Wij moeien in de derde plaats nog kortelijk onderzoeken , waardoor, naar paulus voorstelling, die vereeniging geschiedt, welke wij bij den Apostel in haar wezen en hare strekking hebben nagegaan. Welke is de band, die Christus en zijne verlosten en deze verlosten onderling vereenigt? En waar vinden wij de bron, uit welke deze vereeniging ontspringt?

Alles, wat daartoe behoort, alles, waardoor deze vereeniging wordt daargesteld, is in de eerste plaats uit God. God heeft de Gemeente van Christus uitverkoren en geroepen naar zijne genade. Hij heeft haar zijnen Zoon geschonken en door Hem haar gezegend met alle geestelijke zegeningen. Hij is het, die in de volheid der tijden alles tot één wil vergaderen in Christus, wat in den hemel en wat op aarde is. Daarom zal ook alles zijn tot roem en prijs zijner heerlijkheid (46). En van de zijde van Christus en de zynen zyn het liefde en geloof, welke die heerlijke en zalige vereeniging daarstellen.

Vragen wij, in de eerste plaats, wat het wasi dat den Zone Gods zoo naauw aan de menschheid verbond, Hem noopte, om zijne heerlijkheid af te leggen, ten einde menschen gelukkig te maken, en wat Hem bij voortduring voor zijne verlosten doet werkzaam zyn: het is, naar paulus voorstelling, louter de liefde van jezus; zijne liefde tot zijnen hemelschen Vader en lot de menschen. Naar jezus

(48) Eph. I: 3—13.