en de eer zijus Vaders zulks vorderden. Nu daarentegen , nu wij alles, wat in Hem was, in het leven zien te voorschijn treden; zien, hoe Hij het land doorgaat, leerende en goeddoende, smarten lenigende, nooden vervullende, tranen drogende en helpende, waar anders menschelijk vermogen te kort schiet en de gewone loop der natuur geene hulp schijnt te gedoogen; zien, hoe Hij in de keuze van tijd en wijze steeds doelmatig te werk gaal, de omstandigheden raadpleegt, de uitkomsten berekent, in de leiding van anderen en vooral in de vorming zijner Apostelen, naar elks onderscheiden' aanleg een' anderen weg inslaat, de geschiktste middelen aanwendt, de meestgepaste maatregelen neemt; zien, hoe Hij in woord en wandel zijn' afschrik van de zonde aan den dag legt, hier vermaant, daar waarschuwt, elders bestraft, dezen vergeeft en terugbrengt, over genen vonnis spreekt en voor allen een onvergelijkelijk voorbeeld is van matigheid, regtvaardigheid en godzaligheid; — kortom, nu wij in elk tafereel zijner levensgeschiedenis zijne magtige, wijze en heilige liefde in werking zien en ons niet weerhouden kunnen , van haar meer toe te juichen, naarmate zij ijveriger en in uitgebreideren kring zich werkzaam beloont; nu aarzelen wij geen oogenblik, haar eene Goddelijke liefde te noemen en Hem , die haar koesterde, juist, omdat Hij haar toonde te koesteren, te houden voor den heldersten spiegel van het wezen des Oneindigen, te vereeren als het afschijnsel der heerlijkheid des onzienlijken Vaders. — Herinneren wij ons nu hierbij nog, dat het eigen bewustzijn van jezus volkomen hiermede overeenstemde, dat Hij zelf liet werken voor iets piigtmatigs en Goddelijks hield, ja uitdrukkelijk verklaarde, dat Hij daarom