zaak der Godsdienst reeds veel gewonnen. En dat ze verder in de geheele Priesterenschaar zoovele dienaren Gods erkenden en den Paus verheven achtten zelfs boven Koningen en Keizers, dat zij naar de bevelen van deze geleerd hadden te handelen, omdat zij ze nu eenmaal als Goddelijk beschouwden, daardoor toonden zij hoogere dan menschclijke magt te erkennen, zich door hooger gezag, dan hetgeen door geweld en wapenen verkregen was, te laten leiden. Ook door hunne boetedoeningen en verschillende kastijdingen des vlecsches, om de gunst van God te verwerven, toonden zij die gunst op prijs te stellen. En wie zal den invloed van het voorbeeld dier Geestelijken miskennen , die voor het minst in hunne afgezonderde leefwijze toonden , dat zij niet wilden leven naar hel goeddunken van hun hart, maar naar Gods wil, hoe dan ook begrepen? "Wie zal ook aan de biecht en gestrenge kerkelijke tucht allen invloed op de beperking van woeste zeden ontzeggen? En wie zou het niet als eene werking der Hierarchie beschouwen, dat in de menschen, door deze bestuurd, het verlangen naar iets hoogers en beters, naar eene hervorming der Kerk in hoofd en leden, in geloof en zeden is ontstaan en alzoo de Germaansche volkeren rijp zijn geworden voor het werk der Kerkhervorming? Intusschen was dit wel de werking, maar niet de bedoeling der Hierarchie, gelijk de voorbereiding van iets beters en hoogers en de werking en te gelijk ook de bedoeling was der Theocratie. Integendeel streed de Hierarchie voor het hare als onbewegelijk en onverbeterlijk. Doch zij had, ondanks hare eigene bedoeling, reeds te veel gewerkt, waardoor het verlangen naar het zuivere en verhevene Christendom in de harten der menschen