des menschcn, is wel le begrijpen. Onschuldige vreugde verstoorde hij nooit. Gezang en dans en vrolijkheid, de luide jubel, die daar op hel gelukkigste voort wil, waar ordelijke werkzaamheid hel leven beheerscht, openbaarden zich onbevangen, waar hij zich vertoonde; ja de slille grijsaard scheen, door de jubelende jeugd omgeven, van allen de vrolijkste. Dikwijls heb ik als kind en jongeling zulke feesten bijgewoond, wanneer de heldere hemel, de lagchende omstreek, en, na de rust van den arbeid op feestdagen , die in stille beschouwingen waren doorgebragt, het verheffende voorgevoel van een gelukkig leven elke borst doorstroomde. Ik heb bet mede beleefd , dat er eene mate van vreugde is — niet van buiten opgedrongen, inaar in ons inwendig weien \ast gegrond — zeer onderscheiden van dat bedwelmend gedruisch, 't welk ik later al te naauwkeurig leerde kennen. Er was niets gedwongens in; het was een geheel natuurlijke overgang, als zulk een vrolijk feest in een innig, hartelijk gebed eindigde , door 't welk de vreugde niet verslikt werd, maar integendeel hel feest zijne hoogste wijding verkreeg."