vooral, daar hy ook ten tweede wederkeerig opmerkt: wat het Christendom voor de Metaphysica moet bewerken. Hier loch komt het uit, hoe hij in het Christendom beginselen erkent, die diéper zijn dan die der wijsgeerle, en eene meer algemeene strekking, en alzoo ook uitgestrektere werking, dan de öude Wijsgeeren bezaten of beoogden. Het Christelijk beginsel der liefde is hooger en dieper, dan waartoe de wijsgeerle voerde, en het rigt zich zonder eenig onderscheid op den mensch als mensch , om hem te vormen en voor meer dan dit leven te volmaken. Daarvan moet dan ook in onzen tijd de Wysgeer nut zoeken te trekken, om tot de wijsheid te geraken5 door de beginselen des Christendoms worden de wetenschappen verhoogd en strekken eerst regt tot bevordering van menschelijkheid, ja tot handhaving der menschheid in het menschdom; hoe gepast dan, ja hoe volstrekt noodzakelijk, dal zij er bijkomen, om ons het binnenste heiligdom der wijsheid te openen! Wat men ook over het geschrift in het algemeen oordeele, dit althans moeten wij wenschen, dal zulk eene stem door de Godgeleerden, dat zij niet minder door de Wijsgeeren gehoord en in acht genomen worde.

Meei regtstreeks nog dan deze wijsgeerige geschriften behooren tot de inleiding in de Christelijke Godgeleerdheid die werken, welke opzettelijk zich met de ontwikkeling van godsdienstbegrippen, doch uit eene andere bron dan die der Christelijke openbaring, bezig houden, en daaronder vooral die de zoogenoemde Natuurlijke Godgeleerdheid behandelen. Hier hebben wij te spreken van eene tweede uitgave van een vroeger