anders zou de eigenaar niet dikwijls zelf zijn buit bovenhalen.)

2. Met de NSWA echter kunnen ze meerdere visschen vangen. Deze is gevormd alsof meerdere, steeds nauwere fuiken in mekaar zaten geschoven. Zij wordt met de breede opening in het water gelegd, den punt stroomafwaarts. De visch zwemt door de voorste opening binnen, door de volgende, door de derde, tot hij in zoo 'n nauwe ruimte geraakt, dat hij zich niet meer omkeeren en dus ook niet meer ontsnappen kan.

3. De NSOOSO is ietwat ingewikkelder : binnen in een langen, spits uitloopenden koker, worden twee trechters aangebracht, een eerste met tamelijk wijde opening aan den ingang, waardoor de visch vrij gemakkelijk binnenzwemt, en een tweede, een beetje dieper in, waardoor de visch nog wel binnen maar haast onmogelijk buiten kan.

Om de nsooso te ledigen wordt aan den punt een liane losgesnoerd en door de gaping den visch in een pot uitgeschud.

De vrouwen gaan heel anders te werk. Zij stapelen dwars door het riviertje een stuwdam op. Aan den eenen kant ligt weldra de visch, door het wegvlieten van het water verrast, op den bodem te spartelen, terwijl aan de andere zijde de vrouwen het water met hun korven op de oevers uitscheppen, en het dalen van het waterpeil de visschen dwingt een schuilplaats te zoeken tusschen de oneffenheden van de bedding, waar ze dan voor het grijpen liggen.

Het gebeurt ook dat wie een vijver bezit, de vrouwen van een dorp oproept om het water uit te scheppen en dan den visch in het ondiep te vatten. Op de tien visschen moeten vier naar den eigenaar, twee groote en twee kleine.

Er is daarbij nooit sprake van heel den buit voor eigen gebruik te behouden. Het klanhoofd eischt zijn aandeel, broers en zusters verwachten het hunne !

Veel last en gering profijt dus. Redenen te over, opdat er aan vischvangst niet veel zou gedaan worden.

II. - Hoe de vrouwen visschen.

IHS

-