nieuwe belijdenis getrouw. De tahsildars gaven echter den strijd niet op : ze zouden voorkomen, dat wij kapellen bouwden om s Zondags onze doopleerlingen te vergaderen, zij zouden ons verhinderen huizen op te richten voor onze katechisten-onderwijzers, en wat dan ? Dan zouden wij een post pakken! — Nog zoo kwaad

niet geredeneerd.

Wilden wij hier kapellen optrekken in gestampte aarde zooals elders in Chota Nagpur, wat een twee drie maanden werk vraagt, nooit kregen wij er ééne af. Er was haast bij. Wij lieten daarom onze Bhuia's hutten oprichten met palen en bamboestokken, en dekken met lang gras. Op een paar dagen stond zooiets recht. Nog voor de tahsildars er iets van roken, rezen hier en daar zulke school- en kapelhutten uit den grond op. In andere dorpen hadden zij er echter wind van gekregen. Daar werd het dan een verwoede strijd.

Een voorbeeld uit den hoop.

Het muisje en de olifant.

De inwoners van Kachang waren het kan niet gunstiger gestemd. Toch slaagde een dorpshoofd, in dienst van den tahsildar, er in hen met zijn dreigen den schrik op het lijf te jagen. « Blijft gij christenen, beproeft gij het een kapel te bouwen, dan zet gij geen voet meer in de jungle ! » Dat beteekende : geen hout meer voor het keukenvuur. Maar dan werd het leven ondraaglijk ! De arme verdrukten waren zóó met vrees bevangen, dat zij, al bleef er dan ook een katechist in hun midden, naar de kapelhut geen hand dorsten uitsteken. Ik ging zelf het zaakje opknappen.

— Waar zit het dapper muisje, dat den olifant heeft uitgedaagd ?

Algemeene schaterlach. Toch waar

IHS ï