mmm

KRISKRAS-KRABBELS

DOOR P. J. INDEKEU. S. J.

Het brevier en de Koran.

Te Muri moet ik 's morgens vroeg den bliksemtrein naar Calcutta uit en het hommeltje in, dat me naar Ranchi zal schommelen. In mijn coupé zit een knappe mijnheer met een zwarthoornen bril op.

« Pater, wilt u gaan ontbijten in het restaurant, dan pas ik wel even op uw reisgoed. Ik ben een oud-leerling van St. Xavier's.

Dank u. Wij, katholieke priesters, blijven nuchter tot na de H. Mis.

Vandaag vast ook ik, Pater, tot na zonsondergang, ik ben Mohammedaan. »

En praten dat ie deed, praten ! Eindelijk — ik moest absoluut mijn getijden bidden, want als iemand na vier jaar in Ranchi terugkeert, heeft hij zooveel dingen te bekijken en zooveel vrienden te groeten —- eindelijk sneed ik hem af : « Neem me niet kwalijk, ik ga den Heer loven », en haalde mijn brevier uit mijn valies.

« Goed, Pater. » Hij trok zijn fez uit zijn zak, diepte ergens van tusschen zijn beddegoed zijn Koran op, opende het blind van ons compartimentsraampje, keerde zijn chocoladekleurig gezicht naar de heerlijk opgaande zon en neuriede met droge keel en flauwte van honger in de stem :

« Allahu Akbar.

La illaha iIla Ilaha.

Cod is de meest verhevene.

Ik belijd dat er geen Cod is buiten Allah. »

Ondertusschen las ik de nocturnen van Sinte Cecilia, prevelde mijn psalmen en bad voor mijn Mohammedaan.... We hadden in saaie klassen zooveel gehoord de salute infidelium, over de kwestie namelijk of en hoe de heidenen zalig worden ! Of mijn Muzelman den hemel binnen geraakt of niet, weet Ons Heer, ik ben geen

IHS