Blanken. Vandaar, dat onze Broeders, die altijd maar dag in dag uit doorwerken, met dezelfde nederige, eenvoudige, zich immer aanpassende levensmoed en -vreugde; die de missies opbouwden, beplantten en in stand houden, terwijl opvolgende geslachten van leerlingen en werklieden komen en gaan — op den duur in de waardeering der zwarten een heel hooge plaats hebben ingenomen. Hun naam en faam verspreidde zich tot in de verste dorpen en heel hun doen en laten wordt veel en met veel lof besproken.

Hier te Lemfoe hebben de klein-Seminaristen, die nochtans over een rijke taal beschikken, woorden te kort wanneer ze 't hebben over Br. Molitor. Hij heeft Lemfoe gebouwd en beplant; al de familievaders der streek, die iets meer zijn dan gewone negers, zijn « kinderen » van hem, hebben onder zijn leiding gestaan, bij hem hun stiel geleerd. Stielen kent hij trouwens zeer veel, en sommige piekfijn, van orgelist tot ossendrijver ! Hij speelt schrijnwerker, zager, kalkbrander, steenbakker, metser, schoen- en horlogemaker, drukker, hovenier, veekweeker, smid en sleutelmaker, mecanicien en autovoerder enz., enz..

Alle dagen zien onze seminaristjes hem, en gaan zijn doening na bewonderend monkelend; want Broeder Molitor zingt of neuriet altijd door een liedje. Het eenige woord van ongeduld dat over zijn lippen komt is : Oh, sjongens toch !... Dat beetje Vlaamsch kennen al de zwarten van de streek !

Zoo werkt en zingt hij nu dertig jaar reeds te Lemfoe, geëerd en bemind door iedereen, leerende aan de zwarten wat met geen woorden te leeren is : nederige, christelijke liefde. Ootmoed en liefde 'zien ze in Broeder Molitor verwezenlijkt, gepaard aan christelijke levensvreugde.

Onlangs zei me een der nieuwgewijde priesters : « Broeder Molitor is waarlijk een wonder man !

— Waarom ?

— Omdat hij altijd even geduldig en liefdevol en blijde is ! »

Zwarte seminaristen, die deze les begrepen hebben, kunnen priester worden.

If15 ^