III. Of wij hier nog eene meer onmiddellijke werking van God op hunnen geest moeten aannemen?

Wij hadden voor ons onderzoek eene geheel tegengestelde orde kunnen kiezen, en b. v. beginnen te vragen : wat heeft de Heer aan zijne Apostelen beloofd en voorspeld? wat moet er dus, volgens de onfeilbare profetie, door den mond der waarheid uilgesproken, op den Pinksterdag gebeurd zijn? Maar wij zouden ons zoo op een' veel gevaarlijker' weg, op welken wij voor afdwalingen ligt blootstonden, hebben begeven. Voorspellingen zijn, het volgt uit den aard der zake, niet gemakkelijk te verklaren. En wanneer wij nu eens de beloften des Heeren verkeerd verslonden, of slechts hetgeen Christus van een geheel volgend tijdperk gezegd heeft tot een enkel punt des lijds bepaalden; met welk een beneveld oog zouden wij de geschiedenis beschouwen! hoe ligt zouden wij niet onze misvattingen voor he!lige waarheid kunnen houden, terwijl toch luidsprekende daadzaken haar wederlegden! Geene eigendunkelijke Bijbelverklaring, geene vooraf opgevatte meening, geen godgeleerd stelsel, de geschiedenis alleen zij onze gids! Wij willen eerst de daadzaak kennen, voordat wij tot de proefneming oin haar te verklaren overgaan.

I.

Groot is ongetwijfeld de verandering, die wij in de Apostelen na den Pinksterdag opmerken. Kinderen waren zij bij hunne eerste roeping door ghristus cn zelfs nog lang daarna, kinderen in verstand en