van petrus , op dien dag gehouden, hooien wij niet den aardschgezinden, onkundigen Galilesclien visscher, maar een' geheel anderen man. Geen woord spreekt hij ter opwekking of voeding van zinnelijke Messiasverwachtingen, de uitstorting van den heiligen geest is het hoofdonderwerp zijner rede; tot bekeering aan te manen om vergeving van zonde en den heiligen geest te ontvangen zijne hoofdbedoeling. Het is hem geen raadsel meer, hoe de Christus lijden en sterven kon; hij erkent daarin den bepaalden raad en de voorkennis Gods. Wist hij vroeger de Schrift niet, dat jezus van de dooden moest opstaan (3); uit de Schrift poogt hij nu die opstanding breedvoerig te bewijzen. Geene vrouwen of kinderen wil hij meer van jezus verwijderen: hij weet het, in de laatste dagen zulleu dochteren zoowel profeteren als zonen; hij roept de schare tegen: » U komt de belofte toe en uwen kinderen" (4). — De geschiedenis der Apostelen , maar vooral de geschriften van eenen petrus en johannes, zijn een groot bewijs, dat zij nu den zin van Christus verstonden, het geestelijke en zedelijke, het waarlijk goddelijke in Hem kenden en hoogschatten. Het verderf ontvloden te zijn, dat in de wereld is door de begeerlijkheid, der goddelijke natuur deelachtig te worden (5), gemeenschap met God en Christus en onder eikanderen (6), liefde, eeuwig leven te hebben , dat waren de heerlijke en dierbare goederen, die zij boven alles waardeerden. De nederige, zelfopofferende liefde van Christus na te volgen, om zijnentwil verdrukking en smaadheid te lijden, daarin
(3) Joh. XX: 0. (5) 1 1'etr. I: 4.
(4) Hand. II: Ifi—39. (6) 1 Joh. I: 3.