gedragen , wetende dat ook v.ij eenen Meer hebben in den hemel en dat er bij Hem, den regler van allen, geen aanneming des persoons is (6).

Wordt intusschen hier en daar over dat oordeel in het algemeen gesproken en gezegd, dat er zoodanig eene vergelding te wachten is, dat christus aller regler zijn zal, dat allen voor zijnen regtbank zullen ge&teld worden; op vele plaatsen evenwel schijnt paulus zich daarbij eenen bepaalden dag, eene luisterrijke verschijning van Christus als regler, hel oogenblik van des Heeren Koningrijk in zijne voleinding voor te stellen. Wg hebben dat reeds gezien, waar hij spreekt van een' dag, waarop God de wereld regtvaardig zal oordeelen, of zegt, dat christus oordeelen zal bij zijne verschijning en zijn Koningrijk (7). Maar zoo spreekt hij elders ook meermalen; de Philippiërs vermaant hij, dat zy wel zouden toetsen de verschillende dingen, opdat zij mogen zijn opregt en zonder ergernis tol op den dag van christus (8), en dat zij behouden mogen het woord des levens, den Apostel, die het hun overgeleverd had, lot roem tot den dag van christus (9). Op dezelfde wijze wekt hij timotheus op om hetgeen hem geboden is te houden

(6) Eph. VI: 7—9. Dat wij ook in het 9' vers aan jezus als regter in het toekomend oordeel moeten denken, is niet alleen uit het voorgaande waarschijnlijk, maar blijkt ook uit het woord aanneming des persoons (7t^oai>moi.r]yj(a), hetgeen van den regter, die onderscheid maakt naar de personen over welke en tusschen welke hij oordeelt, gebezigd wordt. Verg. voorts Col. III: 82. IV: 1, waar paumjs, wat den zin aangaat, hetzelfde zegt.

(7) Hand. XVII: 31. 3 Tim. IV: 1.

(8) Phil. I: 10.

(9) Phil. II: 10.

1841.