Tijdschrift (1) een afzonderlijk verslag, waarin vooral de beginselen werden gekenmerkt, waarvan de Schrijver uitging, om het lijdelijke en plaatselijke in de leer van jezus en de Apostelen van het altijd blijvende, eigenlijke wezen des Christendoms te onderscheiden. Consequent gaat de Schrijver in dit vervolg voort, met naar die beginselen het eigenlyke wezen des Christendoms, volgens zijne overtuiging, verder te doen kennen. Te weten in de Verhandeling had hij zich genoegzaam alleen met het meer theoretische bezig gehouden, dewijl de vraag hem niet meer scheen le bedoelen; in dit vervolg voegt hij het eene en andere meer practische daarbij. Daar handelde hij over de Christelijke godsdienst; hier bepaaldelijk over de voorwaarden om aan hare zegeningen deel te verkrijgen. Terwijl nog een tweede vervolg over eenige bijzondere pligten, door jezus en de Apostelen aan de Christenen voorgeschreven, zal loopen. De voorwaarden zijn het geloof, de bekeering, waarbij een aanhangsel over de heiligmaking, de wedergeboorte, welke echter meer bepaald een vereischte genoemd wordt, en eindelijk de werking des Heiligen Geestes, welker betrekking tol het vorige wordt uiteengezet; terwijl men bij dit laatste nog een aanhangsel vindt over het onvermogen van den mensch ten goede. Onze voorstelling over deze zaken is eene andere. Wij zouden ze nimmer voorwaarden of vereischten noemen, om aan de zegeningen des Christendoms deel te verkrijgen, maar tot die zegeningen zelve brengen, daar het geloof, de bekeering, de heiligmaking en de wedergeboorte, ja

(2) Jaarg. 1837 , IV. S52—377.