in het hof te overtuigen van hun geleerdheid. Nog steeds zijn zij onder hun Chineesche namen Li, T'ang en Nan bij de mandarijnen bekend.
Nooit hebben zij echter de vrijheid gehad den godsdienst te prediken; slechts omdat zij onovertroffen geleerden waren, duldde men ook hun missionaris-roeping. Als astronomen, ingenieurs, schilders en zelfs kanonnengieters genoten zij de bescherming van den keizer, maar denkt men aan de grillen van de vorsten en de intrigues van hun hovelingen, dan begrijpt men, hoe wankel die bescherming was.
Ricci, als de andere paters gekleed in het gewaad der mandarijnen en het hoofdhaar dragend gelijk zij, zag in de vriendschap der geleerden ondanks de lasteringen en nachtelijke inbraken van vijanden den waarborg voor een minzame ontvangst bij den keizer in Peking, de hoofdstad. Na een vergeefschen tocht kwam hij beladen met geschenken een tweeden keer te Peking in 1600. Een prachtige klok genoot de bewondering van den keizer. Deze liet zijn dienaren bij Ricci het opwinden van die klok leeren, maar uit vrees, dat er iets ging haperen, zonder dat iemand het ongeluk zou kunnen herstellen, mocht Ricci in Peking blijven.
Eerst langzaam, daarna steeds sneller ging de missie vooruit. Vier jaren na den dood van P. Ricci, die stierf in 1610, waren in China reeds 150.000 Christenen. De zijden draad, waaraan het Christendom ondanks het werk van P. Schall bleef hangen, brak niet. In 1668 gaven de doopregisters meer dan 308.000 Christenen op. P. Verbiest ("j-1688) nam het moeilijke apostolaat van zijn leermeester P. Schall over. Daarna ontstond de groote ritenstrijd over de aanpassing van de liturgie aan de Chineesche gebruiken. De encycliek van Benedictus XIV maakte aan den strijd een einde in 1742, maar intusschen had de oneenigheid veel kwaad berokkend aan de missie en de Fransche revolutie kwam den toestand nog verergeren.
Toen de missie-actie in de vorige eeuw herleefde, was er weinig over van het vroegere Christendom in China en het is dus niet waar te zeggen, dat de tegenwoordige missie het resultaat is van drie en een halve eeuw werk.