durenden Bijstand, nog een geschenk van moeder zaliger; ook het beeldje van het H. Hart, dat ik altijd bij mij droeg. En dan mijn rozenkrans... Het zal weldra de laatste zijn. Voor wie hem nog bidden ?... ledereen ben ik al indachtig geweest... Komaan, nog een voor de heele wereld... » En samen met de zuster bad hij dit laatste rozenhoedje. Onder het vierde tientje kon hij niet meer verder en liet hij de zuster alleen voort bidden... En zachtjes, zonder rillen, zonder doodsratel, vriendelijk glimlachend zooals hij onder ons geleefd had, is hij naar Ons Heer gegaan. Het was in den namiddag van Zaterdag, 15 April II..

Waaraan hij nooit gedacht had...

De ziekenverplegers kwamen gezamenlijk het rozenhoedje bidden bij den afgestorvene, tot het lijk naar de missie zou worden overgebracht. Al de paters waren daarbij aanwezig. Ondertusschen was het avond geworden. Bekleed met het priesterlijk gewaad werd het lijk in de huiskapel tentoongelegd. Stil biddend brachten de huisgenooten en heel het personeel van de missie den oprecht betreurden pater Cuylits een laatsten groet — en velen, die hem van naderbij hadden gekend, weenden.

Wars van alle pralerig vertoon, nooit er op uit om op het voorplan te staan, maar immer blij als hij het goede kon doen, ook al werd het niet opgemerkt, had Pater Cuylits gemeend langs de baan, midden in de broesse, moederziel alleen te sterven, maar zijn begrafenis en zijn lijkdienst op Zondag 16 April werd tot een waren triomf : na de H. Mis zong Monseigneur Van Schingen de absoute; de missieoverste, tien priesters, zeven broeders, twaalf kloosterzusters en 1500 geloovigen waren aanwezig.

Stichtend was P. Cuylits in zijn leven geweest, niet minder een voorbeeld in zijn dood. De bestendige vroolijkheid, waarmee hij door het leven is gegaan en de onverstoorde glimlach, waarmee hij den dood heeft verwelkomd, waren de heerlijke bloem en de volgroeide vrucht geteeld in den diepen ondergrond van zijn vroom geloofsleven.

R. I. P.