men, toch is het maar al te zeer te vreezen, dat zij in dien strijd niet als overwinnaars uit de arena treden zullen, indien door een protectionistische wetgeving geen paal en perk gesteld wordt aan den stortvloed der buitenlandsche producten. Deze bajert van buitenlandsche fabrieks- en huisindustrie-voortbrengselen heeft door haar dagelijksche overstrooming onzer vaderlandsche markten sinds jaar en dag de welvaart van tallooze nijvere middenstanders verzwolgen, en den loonstandaard in een groot deel der arbeiderswereld op een peil doen dalen, dat onmogelijk een menschwaardig bestaan opleveren kan.

Voor wij deze waarheid o. a. met verwijzing naar een artikel, door den heer A. L. H. obreen, oud-hoofdredacteur van De Telegraaf, onlangs in de Utr. Ct. geschreven, nog eens belichten, meenen wij eerst als ons beslist oordeel te moeten uitspreken, dat, al heeft »het vrijzinnigdenkend deel< van de quaestie »vrijhandel, of protectie« ook een politiek vraagstuk gemaakt, dit gedoe toch als valsch gebrandmerkt moet worden; dewijl het veeleer een economisch probleem is. Met dit te constateeren, hebben wij het oog niet gevestigd op de politiek van John Bull uit de laatste helft der vorige eeuw ; omdat juist aan deze politiek het vrijheidsstelsel zijn leven, groei en bloei te danken gehad heeft; hetgeen alleen mogelijk was, doordien vooral destijds John Bull in de wereld van handel en industrie de lakens uitdeelde, of de eerste viool speelde. Om overeenkomstig zijn geliefkoosd refrein : rule Brittannia, rule the waves«! dit baasschap in de toekomst met succes te kunnen handhaven, liet Albion, naast den »enkelen« of »gouden Standaard«, — de z. g. vrijheidsvlag hijschen.

Door dit laatste mocht het ook al den schijn op zich laden, met zijn aartsprotectionistisch circa tweehonderdjarig verleden, en in het bijzonder met zijn evenoude acte van navigatie te breken; maar in werkelijkheid was zulks niet het geval. Immers met het proclameeren van den enkelen gouden Standaard en het vrijhandels-dogma beoogde Engeland hetzelfde doel te bereiken als vroeger door het uitvaardigen van en het vasthouden aan de acte van navigatie. N. 1. zich de alleenheerschappij, of de oppermacht in de wereld van handel en nijverheid te verzekeren. Want aldus redeneerde, de sluwheid in eigen persoon zijnde, John Bull — scharen de andere mogendheden zich onder de door mij gefabriceerde dubbele vlag, dan heb ik volkomen vrijheid, met de producten mijner reeds volwassen industrie op haar eigen erf haar nog in de kinderschoenen loopende nijverheid te bestoken en dood te drukken; terwijl ik zelf daarentegen, geruggesteund door een reeds sinds lang opgestapelde voorraad goud-specie en hooge haven-rechten, niet bevreesd behoef te zijn voor den afloop van een oorlog, welke in mijn land als uitvloeisel van het vrijhandels-dogma soms gevoerd mocht worden tusschen de voortbrengselen van mijn mannelijke en die van de kinderlijke buitenlandsche nijverheid.

Dat bovenstaande karakterschets van John Bul's staathuishoudkunde op waarheid aanspraak maken kan, blijkt uit het feit, dat in de laatste jaren Engelsche conservatieven en unionisten de vrijhandelsvlag ontrouw geworden zijn. Aan welke ontrouw de protectionistische politiek

van Duitschland, Frankrijk en Amerika wel niet vreemd zal zijn.

Het Nederlandsche volksdeel, dat bij het door lage invoerrechten verwaterde Cobden-dogma zweert als een Turk bij den baard van den Profeet, wil echter van zulk een ontrouw niets weten. Integendeel degenen, die zich krampachtig, hetzij uit beginsel, of uit berekening aan de z. g. vrijhandels-idee vastklampen, geven, wat de dekking der door de sociale wetgeving noodzakelijk geworden uitgaven betreft, veeleer de voorkeur aan verhooging van directe belastingen, waardoor nog meer kapitalisten met hun geldbuidels over de grenzen en, de middenstand nog dieper in het moeras gejaagd worden, en de loonstandaard der werklieden nog verder naar beneden daalt.

Uit deze ook door den heer Obreen in zijn bovengenoemd artikel belichte waarheid valt gemakkelijk de gevolgtrekking te distilleeren, dat de huidige crisis in de bouwvakken voor een zeer groot deel op rekening van het vrijhandelstelsel geschreven moet worden. Immers kapitalisten, die om verhooging hunner belastingen te ontsnappen, buitenlands trekken, zullen er wel voor zorgen dat zij den fiscus van het door hen verlaten land zoo weinig mogelijk gelegenheid geven, om op hen zeiven op andere wijze de door hun emigratie geleden schade te verhalen. Hetgeen o. a. zeggen wil, dat zij uit louter weelde in hun gewezen vaderland wel geen nieuwe kasteelen en villa's zullen bouwen, welke uit hoofde der personeele en verhoogde grondbelasting den fiscus prachtige melkkoetjes opleveren zullen.

Evenmin kan redelijkerwijs verwacht worden, dat de door de vrijhandelspractijken aan lager wal geraakte nijvere middenstanders het bouwen en verbouwen van fabrieken, magazijnen, winkels en woonhuizen zullen aanbesteden.

En wat de woningquaestie in de arbeidswereld aangaat, pogingen, om deze op voldoende wijze op te lossen, kan men geen groot succes voorspellen, zoolang de werklieden wegens den lagen loonstandaard onmachtig zijn hoogere woninghuren te betalen.

Dat vrijhandel en lage loonstandaard maar al te dikwijls, zoo niet altijd, in betrekking tot elkaar staan als oorzaak en gevolg, wordt ook ronduit verklaard door den heer obreen in zijn bovengenoemd artikel. Wij lezen daarin toch : »Aangezien de nijverheid zich" (tengevolge van de vrijhandelspractijken, schr.) »niet ontwikkelen kan, en de «bevolking intusschen sterk toeneemt, is bij ons te lande »het arbeidsloon belangrijk lager dan in de nabuurstaten. AVant ofwel de Nederlandsche werklieden zijn gedwon»gen te verhuizen naar het buitenland, waar zij door vak»genooten worden aangekeken als vreemdelingen en als «onderkruipers, ofwel zij zijn gedwongen hier te lande een »erg mager bestaan te leiden."

Reflecteerende niet alleen op deze uitspraak, maar bovenal op de werkelijke beweegredenen, welke, zooals wij boven uiteengezet hebben, het in merg en been protectionistisch Engeland overgehaald hebben, in de jaren 1850 de vrijhandelsvlag te ontplooien, wordt men schier gedwongen, de volgende vaak door den heer obreen gehoorde bewering een plaats onder de waarheden interuimen. N.l.: „dat de ware reden, waarom de fwentsche