Dit goud werd zijn, als eeregaaf;

Maar, 't siert geen bruiloftsdisch! Hier blinkt het; dat zijn volle teug Voor Arkels gastrij vlieten meug', En onzen moed verfrisch'!

1862.

65.

Hij zócht, hij vónd hetkerkerwelf,

En keerde niet van daar! De beker schuimt voor HEM

niet meer! — Vul, tot de kim, den mijnen weêr — En doe 't nog vijftig jaar!

Ziet herwaarts, Dappren! Juicht

mij na!l

Wat feestgenot zoo eêl! Wat drinknap schooner, op een

maal,

Dat morgen Kloostergoud betaal';

En dat geen lafaard deel'! /

De geheele eerste lezing wemelt van minder verkieslijke woorden en uitdrukkingen: eerste couplet: sparen ; onbeteekenende slotregel, tweede couplet: verstak zijn zorg; — met Hendriks ridderschap voor: toen Hendrik tot ridder werd geslagen; derde couplet; werd zijn; — zijn volle teug, vierde couplet: onnoodige slotregel, enz.

't Spreekt vanzelf, dat 't met dezen ellendeling niet goed afloopt. Satan in persoon is wel zoo goed zich de moeite te geven de aarde van dit ondier te verlossen. Als Folpert zijn woesten lofzang besluit met de woorden: „Vul aan, nog eens!'' dan treedt een onbekende nader.

1820.

Een keten sleept hem rinklend na; Een kruik is in zijn hand;

1862.

Zijn kleed is niet ten dienst geschort; 7'2. Geen kruik is in zijn hand;

Hij komt! het loof rilt boven hem;

Het gras welkt voor zijn voet; Verkwistend plengt de kruik haar nat; Het slipt in bruis, van 't kantig vat; Het gudst ter aard; 't is bloed!

Daar stort hij; over Arkels kruin

Stort hij de bloedschaal uit! Hij wringt den keten om zijn leên; En, door 't ontvlamde luchtruim heen, Verzwindt hij met zijn buit!

Hij komt! het gras welkt voor zijnvoet;

Het loof rilt boven hem;

En, als hij nu voor Folpert staat, Grijnst tijgergrim op zijn gelaat; 80. Brult hij met holle stem:

„Ik ben 't!" — Moorddadig klaauwenStrekt hij naar Arkel uit; [scherp Verscheurend slaat hij 't in zijn leên; En, door 't ontvlamde luchtruim heen, 85. Verzwindt hij met zijn buit.

Van de veronderstelling uitgaande, dat S. hier als Deus ex machina *) Zijne Helsche Majesteit niet missen kon, moeten we

') Brief aan eenen vriend in het Munstersche (ook in de verschillende uitgaven afwijkend.)