Velthoenderen zijn, soo en sal 't selve niet geschieden voor dry

weken, om dat men hem niet betrout Het heeft ook wel een

aensien, dat Godt door hem spraek , al en wist hij 't mogelij ck selve niet, mitsdien het waer wert, want even ten selven dage, na dry weken, de Stadt volkomelyck gespijst werdt."

Interessant is het nu na te gaan, hoe Potgieter uit dit geringe gegeven , met behulp van den tooverstaf der phantasie, een aantrekkelijk dichterlijk verhaal heeft doen ontstaan: hoe de persoon, die de patrijzen ving , een knaap werd , wiens vader op de wallen der belegerde stad was gesneuveld en wiens moeder broodsgebrek leed, enz. enz. Schr. toont aan, waarom het juist een knaap moest zijn (daar Cornput hem anders niet had kunnen beloonen op de wijze, als aan het slot geschiedt). Verder wijst hij op den kernachtigen stijl, vooral van de inleiding, in vergelijking met de breedsprakigheid van Tollens in soortgelijke gedichten, op den gelukkig gekozen versvorm , waardoor het gedicht vloeiend is, zonder bij het lezen tot dreunen te verleiden, en op de heldere taal, waardoor het zich gunstig van zoovele andere producten van denzelfden dichter onderscheidt.

P. H. Mulder handelt in den breede over „De tijden van de aantoonende wijs." Na eerst tabellarische overzichten en daarbij behoorende beschouwingen van verschillende vroegere stelsels van verdeeling en benoeming dier tijden gegeven te hebben, gaat hij over tot het meedeelen en verklaren van een eigen stelsel, waarin het aantal tijden niet minder dan zeventien bedraagt. Geen wonder, dat men het tot zulk een aantal brengt, wanneer men zelfs onderscheid gaat maken tusschen toekomende en te verwachten tijden! Menig lezer zal het bij de lectuur gaan als den Schuier uit Goethe's Faust:

Mir wird bei alle dem so dumm,

Als ging' mir ein Mühlrad im Kopfe herum.

Onwillekeurig vraagt men zich af, wat al zulke bespiegelingen toch voor practisch nut kunnen hebben. Sedert L. A. te Winkel ons aan een stel goede benamingen heeft geholpen, die algemeen ingang hebben gevonden, komt het er nog slechts op aan, de bestaande vormen goed te gebruiken. Alleen besprekingen, die daartoe kunnen leiden, hebben dus eenige waarde. Men kan die op twee wijzen inrichten: 1°. kan men aan stukken van goede schrijvers voorbeelden ontleenen, om aan te toonen, welke beteekenissen de bestaande vormen hebben en wanneer de overgang uit den eenen in den anderen gewet-