lijk van oudsher in behoort en eeuwenlang ook buiten Amsterdam heeft geheerseht.

Totnogtoe bespraken wij de typeering alleen als uitverkiezing van den eenen klank boven den anderen, maar niet altijd deed zij den eenen klank voor den anderen wijken: soms werden twee klanken naast elkaar behouden en dan bestond de typeering in het toekennen van eene verschillende beteekenis of functie in den zin aan ieder der beide klankvormen van hetzelfde woord. Wij noemden dat reeds „kenmerking" of differentiëering." In dezelfde taal komen niet dan zeer tijdelijk en als bij toeval dubbelvormen voor, die gelijke beteekenis of functie hebben. De afleidsels van parallelwortels met 'i en ü, die wij boven bespraken, verschillen dan ook onderling merkbaar van beteekenis, al blijft de gemeenschappelijke vagere grondbeteekenis nog herkenbaar; en die differentiëering van beteekenis gaat blijkbaar reeds tot overouden tijd terug.

Bij den qualitatieven ablaut hebben wij met differentiëering van fnnctie te doen. In het Grieksch bv. kwam van den wortel met e het werkwoord, als Sé/xw (bouw), Aéyco (spreek), ipépu (draag), t/jktw (wend), G-TiifM (ga, stijg), trirsitSu (spoed mij) en van dien met o het naamwoord, als dó/xot; (gebouw), Xóyog (gesprek), (popoq (opbrengst) , rpo7toq (wending), aroXjoq (lijn), <riroudy (spoed). Soms daarentegen werd de o gebruikt om eene verledene of voltooide handeling aan te duiden tegenover eene tegenwoordige of onvoltooide, die door de e werd aangeduid, als bij ttsttoi&x en UXoixx (heb overtuigd, achtergelaten) tegenover sreiS-w en Aeirw (overtuig, laat achter), bij viiropLtpa. (heb gezonden) tegenover Tréft™ (zend), bij v,éx.Xo<px (heb gestolen) tegenover »Aé*Tw (steel), enz. Met de lange ê en 6 evenzoo: vgl. apriyw (help) met apoiyog (helper), riB-ripci (leg) met Srwpibt; (hoop), phyvupu (breek) met 'éppwyx (heb gebroken). Yan o en a , 6 en d geldt hetzelfde : ayw (drijf, bv. den ploeg) en oypiog (vore); ip/xfzi (spreek) en (stem).

Denzelfden ablaut vinden wij ook in het Germaansch, waar hij, vereenigd met den quantitatieven ablaut, bij de vervoeging der sterke werkwoorden eene belangrijke rol speelt, en beide dan ook reeds sedert Lambert ten Kate gediend hebben als criterium van stamverwantschap der onderling van klank verschillende woorden. Wisseling van o (die in 'fc Germaansch a werd) met e (soms in 't Germaansch i geworden) treffen wij o. a. aan bij malen (uit *molan, vgl. Lat, molo) en meel, bij wagen (uit *wogn, vgl. Gr. ïtfq) en