beteekenen. „Let men er op , dat de werkwoorden in den zin het gezegde of een deel van het gezegde uitmaken en dat het gezegde een werking, een hoedanigheid, een eigenschap, een toestand, in 't algemeen een kenmerk noemt eener zelstandigheid (het onderwerp), dan zal men er zeker geen bezwaar in zien , te zeggen, dat de werkwoorden woorden zijn, die een kenmerk aan een zelfstandigheid toekennen", laat hij hierop volgen. Eén bezwaar is er wel tegen deze definitie en nog al een belangrijk, n. 1 dat zij geheel overeenkomt met de definitie van het bijv. naamw., gelijk die terecht door Den Hertog gewijzigd is; want dat bijv. naamw. niet alleen eigenschappen en toestanden noemen, blijkt uit woorden zooals Utrechtsch, buitenlandsch en de stoffelijke bijv. naamw. Daar nu een definitie vooral dient om de soort in kwestie van elke andere te onderscheiden, is die van den Schr. onvoorwaardelijk te verwerpen.

Wat betreft het voorz. te wijst schrijver er op, dat dit vroeger weinig of niet van tot onderscheiden werd (Alva ging tot Nizza aanleggen, tot Genua landen, Justus Baake had Magd. v. Erp ter vrouwe), ja hoe nog tegenwoordig het eene voor het andere gebruikt wordt in uitdrukkingen als te dien einde, ten dienste, ten gevolge van. Daar er dus blijkbaar verwantschap is in de beteekenis van tot en te , zou men verwachten het laatste alleen aan te treffen in beknopte doelaanwijzende en gevolgaanduidende zinnen, evenals tot, wanneer het niet het eindpunt eener beweging beduidt, bij geen andere bijw. bepp. dan die van doel en gevolg voorkomt. Evenwel is het gevoel voor de beteekenis van te door het veelvuldig gebruik zoo verzwakt , dat het nu in alle soorten van bekn. zinnen voorkomt en dus in het geheel niet meer de betrekking tusschen deze en den hoofdzin aanwijst. Om in dit gebrek te voorzien, is men in doelaanw. en gevolgaand. zinnen er om bij gaan voegen; doch nu is ook dit voorz. bezig zijne kracht te verliezen, zoodat men het dagelijks hoort en dikwijls ook te lezen krijgt in bekn. onderw. en voorw. zinnen. Yoor zoover deze laatste oorzakel. voorw. zinnen zijn, is dit gebruik te verdedigen, omdat ook bij enkele oorz. voorwerpen tot voorkomt: hij is bereid tot hulp, geschikt tot werken; vandaar ook: bereid om te helpen, geschikt om te werken.

R. J, Kortmulder komt op tegen de opmerking bij § 96 in Terwey's spraakkunst 10e druk. Daarin wordt van zinnen als: „Wie had ooit gedacht, dat een jonker een beter verband zou leggen dan freule Madzy, die ik niet dacht dat haars gelijke had" gezegd, dat zij